
W y zullen alleen van de Rivier Grondels
jlpreekën. Dit is een vifch die zachte vinnen
h e e ft, die met fchubben bedekt, by een ieder
bekent is. Hy heeft twee kleine baarden
aan den bek: zynen rug is met een-vin bezet,,
b'oven de kieuwen zyn *er twee andere ge-
plaatfl, en verfcheide aan den b u ik h y leeft,
in de flyk en vuiligheit, zyne gewoone lengte
is v y f duimen : de opperkaak is langer als
de onderfle. Wanneer hy gebraden is , zoo
is hy een vry aangenaame fpyze.
Ruifcb fpreekt, in zyne verzameling van
de Amboineefche'Viffchen van verfcheide
poorten van rivier Grondels , met welke de
Inwoonders van dit land zich voeden. Men
vangt te Augsburg in Duitfchland, een rivier
Grondel, van welke het lichaam meer in een
gedrongen en veel bleeker is , als dat van den
onzen. De tyff om de Grondels te vangen,
is van November tot April. Men vangt dezelve
in fuiken in de rivieren , en zomtyds
mede in netten , van. welke de maafen zeer.
dicht zyn.„
G R O N D Z A N D , S'aburra mixta. Degen,
naam geeft men aan het Groove zand, ’t
geen zomtyds niets anders als een verzameling
van kleine keitjes en andere fleemjes is ,
dat is te zeggen, van verbrooken en zeer harde
Spath, Quartz; kleine aflplinteringen van
keifteênen en talk-deeltjes. De grootte, en
evenredigheiü van de deelen van dit. Grond-
zand , zyn vry onregelmatig. Men verkiefl
het groffte om de bouwkalk. meer lichaam te
geven , welke men tot de groote weegen,.
dyken , en ander grof metzelwerk gebruikt.
Men bedient zich van een vee.1 fynder foort
om de bloemperken en luflbofchjes te zanden.
Het een en ander vind men- in de kleine
inhammen van verfcheide-zee-kufleh., en
aan den voet der Bergen , van welke flort—
vloeden nederflorten.
G R O O T E E P P E , zie S e d r ie ..
G R O O T E K A B E L J A A U 'W,Aféïïust:
deze vifch, zecht de Heer Barre -, welke mén op
het Eiland Cayenne de naam van Vieille geeft,
weegt gemeenelyk. twee. hondert ponden , en
zelfs- zomtyds vier hondert ponden : men
vangt hem met de lyn;, met pylen en met het
net-: men zout hem ,. en hy. koomt in fmaak.
met de groene Kabeljaauw over een. Dezen,
•vifch: vind men mede in het weftelyk gedeelte
van Afrika... De Engelfchen noemen hem
Oud. ‘wyfi de. Franfchen, kennen hem. alleen,
onder den naam van Ft et He ; edoch de Hollanders
geven hem, met meer grond , den
naam van Groöte Kabeljaauw ; inderdaat
heeft hy ’er de gedaante-, het. .vleefch , en
vel van, en hy byt met dezelve greetigheit in
het aas. Dus moet men deze vifch voor een
Kabeljaauw van het grootfle foort aanzien..
Zyn vleefch is blank, v e t, malfch, v a fl, en.
fcheid zich in fchilvers van een. Zyne tniit
is graauw , en met kleine fchubben bedekt
zy is dik en vet. Deze vifch is zoo gulzige
dat hy zich op het aas werpt zoo ras hy het
gewaar word ; en 'zonder het verder te onderzoeken
, zoo zwelgt hy het met veel grc-
tigheit in ;,maar wanneer hy zich door de lyn
voelt te rug houden, en den angel zyne ingewanden
kwetfl, zoo doet hy geweldige poo—
gingen om zich los te fcheuren. Dit gaat zoo
verre,.. dat hy zyn maag geheel omkeert, om.
dat geene kwyt te worden dat hy met te veel-
gulzigheit in gezwolgen heeft; maar alle deze^
beweegingen dienen alleen om hem fpoedi—
ger te doen verflikken , en den arbeid van
den VifTcher te bekorten.
Schoon, zyn vleefch,goed is wanneer hy.
eerfl gevangen is , zoo is het echter noch beter
en fmakelyker , wanneer de vifch geduu—
rende v y f o f zes uuren met grof zout bedekt
geweefl z y :. het is dan gemakkelyker te ver—
teèren, en voed flerk. De kop, zecht men,
is uitnement om ’er foep van te bereiden :.
men eet het overige van het lichaam met allerlei
foorxen van faufen. Men moet oplettent
zyn , om het vleefch van dezen vifch ,,
wel te laaten kooken ; anders ontflelt het d&;
maag.
Men zout de Groote Kabeljaauw op dezelve
wys als de Kabeljaauw ,. welke men op de.
banken van T e r re -N eu f vangt; maar vermits
dezen vifch veel grooter i s ,. zoo moet
.men meer voorzorgen gebruiken , hem tweemaal
zouten,, flerk perffen , iaaten droogen,
en met voorzorgen in de tonnen leggen..Hier
door maakt men hem bekwaam om lang goed
te blyven , overal vervoert te konnen worden
, en den tak van een voordeeligen koophandel
te zyn. De Vader Labat'zecht mede,,
dat de Hollanders altoos een groot getal vaartuigen
onderhouden , welke op deze vifch—
vangfl uit zyn , zoo wel tot onderhoud van-i
hunhne bezetting te Arguin, als om op*de
Kanarifche(, en Azorifcne Eilanden ,. én op
de. Kufl van Guinee te handelen^
G R O O T ' G R A S ';, Statice dit is een 5
plant die op bergachtige plaaxzen groeit, well
i s
ke een weinig vochtig *, en niet verre van de
•zee o f rivieren verwydert zyn : haaren wortel
is lang: vry dik, rond, roodachtig, houtachtig
, hart, levend , en in verfcheide bolletjes
verdeelt ■: zy fchiet een meenigte lange
-en fmalle bladeren uit , welke naar die van
. het Gramen gelyken , en een zeer groene
kleur hebben : tuffchen dezelven verheffen
zich fleelen welke omtrent een voet hoog ,
-recht, zonder knpopen, ho l, en aan hunne
toppen met bolronde troffen van kleine vyf-
bladige bloempjes bezet zyn , deze zyn w it,
en zyn gelyk de nagelbloemen gefchikt, en
worden door een kelk onderfleunt, welke de
.gedaante van een trechter h e e ft, deze tros
werd noch door een algemeene fchubachtige
kelk onderfleunt: op iedere bloem volgt een
-zaad dat aan beide zydeh fpits is. Deze plant
•Woeit in den zoomer; en vermits de bloemen
>zich|de eene naar de andere openen, zoo
bloeit zy zeer lang; zelfs tot in het laatfle
van den herffl.
Deze plant werd wondheelende gefchat ,
als mede om de buikloop te floppen : zoo
men ’er de wonden mede befluift, zoo zuivert
zy z e , zoo ook de kwaadaardige zwee-
ren.
_ G R O O T E I L E X , G r o e n - E i k ê ,
llex. De Groote Ilex o f G ro en -E ik, gelykt
volflrekt naar den Eikenboom door de bloemen
en vruchten, maar hy verfchilt ’er door
•de bladeren van, welke vry wel naar die van
de Hulfl gelyken, en die des winters niet af-
.vallen. De bladeren van den Ilex zyn v a f l ,
flekelig aan de randen , en van een donkere
groene kleur , het grootfle gedeelte is eenig-
•zins wollig , en aan de onderzyde witachtig,
en z y zyn beurtelingfch aan de takken ge-
plaatfl. Eenige foorten verfchaffen vry groote
boomen , welke hart hout hebben , waar
van men voor de zeevaart, affen tot wind-
,-aafen maakt. Vermits dit hout zeer veerkrachtig
is , zoo verkiefl men het méde voor
alle andere houten om fleelen van maliën te
maken. Het is zoo nuttig tot gebruik, dat.
•de Heer Duhamel aanraad , óm ’er geheele
boffchen van te zaaijen : het is waar dat het
•langzaam groeit, maar dit ongemak heeft het
.gemeen met alle harde houten. Eenige foor-
<ten van Ilex boomen , brengen zoete eikels
v o o r t, welke zoo goed om te eeten als de
kaflanjes zyn : men heeft deze boomen. mede
in Loufiana.
_ In Languedok, Provence, Spanje^ en
•Portugal, groeit natuurlyk , een foort van
kleine I le x , die naar een kleine heefler ge*»
ly k t , en zeer kleine bladeren van een blinkende
kleur heeft: men noemt hem llex acu-
leata cocciglandijera. Het is op dezen kleinen
boom, dat zich dat nuttig en dierbaar
Infect onthoud , ’t geen men Kermes noemt*
Zie deszelfs hiftorie op bet woort K e r m e s ,.
De Inwoonders van Provence , noemen den.
Ilex alleen Kermes. De Kermes Gall-Infecten,
onthouden > zich volflrekt alleen op dit foort
van I le x : en men vind ze nooit op een ander
klein foort van deze boomen, welke zoo
veel overeenkomfl met deze heeft, dat men
ze naauwelyks onderfcheiden kan. Men kan
deze kleine boompjes met een goeden uitflag
in onze bofchjes aankweeken, maar men vind
’er nooit de Kermes op. Men moet noch onderzoeken
o f dit Infeél wanneer het uit zyn
geboorte land wierd overgebracht, in andere
luchtflreken zou konnen leven.
G R O O T SCHUB. Men geeft dezennaam
aan een Amerikaanfche v ifch , die twee voeten
lang is, zynen rug is vry rond , den buik
dik, en den flaart zeer breed;hy is met fchubben
bedekt die meer als een duim breed zyn .
Het vleefch van den Groot Schub , is zeer
w it, v a f l, v e t , malfch, en van een goede
fmaak. Men vangt dezen vifch in het ach-
terfle gedeelte der zee - havens , en in de
kreeken welke met de zee gemeenfcfaap hebben.
G R O O T S P E E N K R U I D , Scrophu»
laria : dit is een plant van welke men verfcheide
foorten onderfcheid : doch buiten de
twee volgende , heeft men ’er weinig die ia
de Geneeskonfl gebruikt worden.
1. Het G roote Gemeene Speenkruid
, o f dat der B os schen, Scropbu-
laria vulgaris & major.: dit heeft een zeer
onaangename vlierreuk, en een bittere fmaak;
het groeit menigvuldig op de fchaduuwryke
-plaatzen , in de heggen , ftruiken ; en in het
kaphout, op plaatzen welke eenigzins vochtig
zyn : deszelfs wortel is dik , lang , kron-
kelent, w it, knoopachtig, hobbeligen hart-
levent; hy fchiet fleelen uit die twee voeten
hoog, recht, vafl, vierkant, van een zwartachtige
purperkleur, inwendig h o l,.en in gevleugelde
takken verdeelt zyn:: deszelfs bladeren
zyn langwerpig, breed , fpits , aan de
randen getant, gelykvormig aan die der groote
netelen , en flaan tegen. elkanderen. over
by iedere knoop der fleelen , en hebben een
C c c 2 * bruin«