
40 AFFODILL: AFGi DER MOOREN. AFRIK: LOTUSBOOM. AGAAT,
za a it: maar den volgende morgen verminderde
de kwaal, omtrent het uur op welke
zy begonnen was; de krygsknechten Honden
den derden en vierden dach weder pp., doch
in een Haat in welke men is na dat men een'
fterk geneesmiddel ingenomen heeft ; geen
een dezer krygsknechten ftierf ’.er door. *
A F F O D I L L E N , Asphodelus. Deze
plant fchiet uit haaren wortel bladeren, die
na -die. van een prei gelyken , doch zy zyn
veel fmaller. Z y verheft zich ter hoogte
van drie voeten, en is bezet met een mee-
nigte bloemen, die uit een blad beftaan, en
de gedaante van Lellen -hebben , van een
witte met rood gemengde kleur. Op deze
bloem volgt een vrucht die byna rond en
vleezig is. Haare wortel beftaat uit een zeer
groot getal bollen o f knobbels, die aan een
hooft hangen, die eenigzints bitter en fcherp
van fmaak zyn. Men doet dezelve in water
koken en weeken om ’er de fcherpte uitte-
trekken: in hongersnood maakt men gebruik
van dit, dus verzacht, vleefch, dat men met
meel van tarw en garft vermengt: men voegt
’er een weinig zeezout b y , en men maakt ’er
brood yan, dat men Affodillen brood noemt,
dat men in den oven bakt? en gegeten kan
worden..
A F G A N G . , 'zie D r e k .
' A F G O D D E R M O O R E N . Deze
naam hebben de Hollanders aan een vifoh
gegeven, voor welke de Mooren een zo O
grooten eerbied hebben, dat zy dezelve,
wanneer zy hem in hunne netten vangen,
weder in zee werpen. De Chriftenen, die
onder de Möoren woonen, hebben dezelve
eerbied voor deze vifoh niet, vermits zy ’er
een meenigte van peten. Hy heeft een foort
van fchicht op den ru g , de fmo.el van een
varken, en'tanden in den bek.
A F G O D D E R N E G E R S . Eenvifch
die aan den mond van de Niger, in Afrika
gevangen wort; en die zynen naam ontleent
van de .eerbied o f van het foort van gods-
dienftig eerbewys dat de Afrikaanfche Negers
aan den zei ven, als een tolk van hunne
Godheit bewyzen. Hy is van een zeldzame
fchoonheit. Zyn v e l, dat bruin op den rug
is , wert klaarder en luifterryker omtrent de
borft en buik. Zyn bek is recht, en eindigt
met een foort van harden fpitzen hoorn, die
drie duimen lang is. Zyn oogen zyn groot
en levendig : ter wederzyden van het lichaam,
naby de kieuwen, ontdekt men vier
langwerpige openingen , welkers gebruik
men niét weet.: men ziet ’er van zes voeten,
en zelfs noch grooter lengte. Hiftoriefche
Befchryving der Reizen.
A FR IK A A N SCH E L O T U S B O O M ,
Lotus arbor aut celtis. Een groote * dikke
en • takryke boom , die voornamentlyk in
warme landen wafcht; zyn fchors is glad en
witachtig; deszelfs bladeren hebben veel
overeenkomft met die der Ipenboomen, zy
zyn aan de bovenzyde groen, en onder witachtig;
deszelfs bloemen zyn rooswys; men
heeft onder .deze boomen mannetjes' en her-
maphroditen; deze laatfte hebben ftofvezels.
en ftampers, op welke bolronde beziën volgen,
die na krieken gelyken , doch welker
vleefch wit is; de noot is groot in evenre-
dighëit van de vrucht, de vogelen aazen met
gretigheit op dezelve.
Alle de deelen van dezen boom zyn za-
mentrekkende. Hy weerftaat vry wel den
winter in onze fin Vrankryk) vette en vochtige
gronden, hy wort zoo groot als de Ipen-
boomen , en men kan ’ er wandellanen van
aanleggen: ook vermeerdert men hem lich—
telyk door zaaijen, en vermits hy veel takken
uitfchiet, zoo kan men ’er ftormpalen
van maken: zyn hout.is taai, en buigt zich
zonder breken , ’t geen het zelve zeer bekwaam
voor draagboomen maakt: men maakt
’ er mede zeer goede hoepen van.
A G A A T , Achat.es; Het A'gaat is een
dierbare, halfdoorfchyhende fteen. Hy ontleent
zynen naam van de rivier Achates in
Sicilië , tans Drillo genaamt, op welkers
oevers de e.erfte Agaatfteenen gevonden zyn.
Men yint dezelve altoos in ronde , alleen
liggende , en losgemaakte ftukken, in de
zandvlaktens en velden.
Het Agaat verfchilt van de keifteerf., die
onder de naam van V'turfteen bekent is , niet,
als alleen in deszelfs kleur en doorfchynent-
h e it , want zyne zelfftandigheit is dezelve.
Het Agaat dat onvolmaakt in kleur en door-
fchynentheit is , verfchilt in ’t geheej. van de
keifteen niet. Wanneer de ftoffe van de
kei«.
* Deze vertelling gelykt vry wel naar een verdichtzek
'keifteen een zekere graad van doorfchynent-
heit o f aanmerkelyke kleuren heeft, noemt
men dezelve Agaat.
Men onderfcheit twee foorten van Agaat,
ten opzichten van deszelfs zuiverheit, doorfchynentheit
en fchoonheit van polyfting;
te weten het Oofterfch' en Wefterfch Agaat.
Het eerfte vereenigt byna alle deze hoedanigheden
, het geen het zelve met alle de
Oöfterïche fteenen gemeen h e e ft; echter
vint men Wefterfch A gaa t, dat met het
Oofterfche om den prys der fchoonheit
ftryd.
Het Oofterfch Agaat is gewolkt en w it,
o f liever het heeft geen kleur; want zoo ras
het de minfte kleur heeft, behoud het niet
langer de naam van Agaat. Zoo het een
melkkleur heeft, die met geel en blaauw ge-
mengt is , zoo is het een Calcedon : zoo
het een oranjeachtige kleur heeft, zoo is het
een Sardonix f zoo het rood is,, zoo is het
een Kornalyn. Zie deze woorden.
Het Wefterfch Agaat, in tegendeel , heeft
verfcheide kleuren die op een verfchillende
wyze gefchakeert z y n : het heeft zomtyds de
kleur van het Kornalyn en van den Sardonix.:
maar men onderfcheit het zelve lichtelyk van
deze, door de geringe luifter en zuiverheit
van zyne kleuren met de voorige vergeleken.
• . _ w
D it Wefterfch Agaat heeft .een half ver-
duifterde doorfchynentheit; deszelfs kleuren
hebben weinig luifter en zuiverheit: men
onderfcheit het echter lichtelyk van de Jaspis
en Ja de , om dat deze laatfte geen de
minfte doorfchynentheit hebben. D-e half-
doorfchynende ftoffe van het Agaat, is zomtyds
met het Jaspis , een ondoorfchynende
fto f , vermengt; deze fteen heeft dan de
naam van Jaspis-agaat; en men noemt hem
Agaat-Jaspis, wanneer de .Jaspis deelen de
overhand hebben.
De ichikking der vlakken en de tegenftry-
digheit der kleuren van de lagen, uit welke
het Agaat is zamengeftelt, zyn de eigenaardige
kenmerken om de verfchillende foorten
te onderfcheiden, welke zyn , het eigentlyke
Agaat, het geoogt Agaat, het onyx Agaat,
en het boom Agaat.
Het eigentlyke Agaat is eenkleurig, ofmpt
verfchillende kleuren zonder order gefchakeert;
de fpeling der Natuur doet zich in ’t
zelve op een byzondere wyze opmerken, en
is tot in het oneindige verfchillent. Men
verheelt zich zomtyds ’ er beken, velden en
landfehappen in te ontdekken ; en de verbeelding
van zommige lieden befpeurt ’er
dikwyls geheele tafreelenin; een dezer was
de beruchte. Agaatfteen van Pyrrhus, Koning
van Epire, op welke men, volgens het verhaal
van Plimus, Apollo met zyn lie r, en
de negen Zanggodinnen met haare toepaffe-
lyke teekenen waande te ontdekken. •* De
verbeelding van eenige lieden die altoos begerig
naar wonderbare zaken -zyn, doet hen,
op het agaat, volmaakte trekken van voorwerpen
zien, van welke anderen nauwelyks
eenige onvolmaakte fchetzen ontdekken kon-
nen,.„ '
Het onyx Agaat beftaat uit ftrepen o f banden
van verfchillende kleuren , welke de
verfchillende ■ kleuren vertoonen uit welke
het Agaat is zamengeftelt: de kleur van de
eene ftreep vermengt zich niet met die der
nevens zynde ftrepen. Hoe levendiger, ver-
fchillënder en harder deze kleuren zyn,
hoe hooger het Agaat gefchat w o r t ; doch
deze kleuren hebben doorgaans weinig le-
ven digheit.
Het geoogt Agaat is een foort van onyx
Agaat, maar welkers rondloopende ftrepen
om een gemeen middelpunt gaan , in welk
zomtyds een vlak is die in zeker voegen naar
' een oog gelykt; ’t geen het de naam van geoogt
Agaat heeft,doen veikrygen. Op een
zelfde fteen, heeft men zomtyds verfeheide
van deze oogen, die het middelpunt van verfcheide
keifteenen zyn die tegên elkanderen
gegroeit zyn , en zich vereenigt hebben by
v het aangroeijen. Zie K e i s t e e n .
De menfchelyke-vernuftigheit, die de bevalligheden
der natuur weet te verfrayeri,
bedient zich van deze geringe overeenkomft
van het geoogt Agaat met het oog. Men
klieft het geoogt A ga a t; en vermindert de
dikte van den fteen op verfcheide plaatzen,
en men plaatft ’er een goudkleurig blaadje
onder: als dan fchynen de dunfte plaatzen
ontftoken, terwyl het blaadje geen uitwerking
op de dikfte ‘doet: zoo ’er noch eenige
andere trek aan ontbreekt, werd dit door de
konft verholpen.
Het boom Agaat, dat men mede Boomftee-
nen noemt, is dat op welk men takfehietin- gen
Men kan hier de A gaste Schotel hy voegen, die in de Keizerlyke Schatkamer te \^eenen o e waart
wort, van welke Keyszler in zynen LXXXLI. JtTrief gewag maakt.
I. D eel, ' F