
aanbelang is , in plaats dat z y ’ er des zomers
overvloedig gebruik van maken. Dezen buikloop
is een befmettelyke ziekte , die byna
alle de Byën in een korf doet omkomen: zie
hier op wat wyze deze kwaal zich veripreid.
In den natuurlyken ftaat der Byën, gebeurt
het nooit .dat zy haaren drek, die altoos
vloeibaar is , op de andere laten vallen, ’t
geen haar een groot ongemak zou veroorzaken.
In den buikloop gebeurt zulks, omdat
de Byën als dan geen krachten genoeg hebben
om zich in eenen voegzamen ftant ten
opzichten van elkanderen te plaatzen, zy die
in het bovenfte gedeelte zyn, laten een lym-
achtige iioffe op die geene vallen welke zich
lager in den korf bevinden , ’t geen haare
werktuigen den ademhaling verdopt. Wanneer
men geen rauwe waich heeft, kan men
haar een vocht geven dat tot de dikte van
firoop gebracht is , en van een pint w yn ,
een half pond fuiker en zoo veel honing vervaardigt
word.
Vermits de warmte het leven van deze in-
fecten is , dat zy het is die haar tot den arbeid
opwekt, en die haar behoud, zoo is
het zeer noodig dat men zyne korven naar
het zuiden plaatft, indiervoegen dat zy vroeg
door de zon befcheenen worden, en dat de
zon haar zoo laat zulks mogelyk is weder
verlaat: het is echter mede noodig dat de
korven , op wat wyze hét ook zyn mag,
voor den regen en de brandende zonneftralen
bedekt zyn , die de waich en den honing
zouden doen fmelten.
Voordeelen die men van den arbeid
der Byën trekt. ■
Het voordeel dat men van de Byën be-
koomt, verfchilt grbotelyks, volgens de
landen; en in het zelfde land, kan het alle
jaaren niet even veel zyn. De landen die
met weiden vervult z yn , en die byna altoos
met bloemen verfiert, en met beekjes door-
fneden zyn ; die welke met veel boflchen
beplant, en met vlaktens met boekweit, en
bourgondiefch hooi bedekt z y n , kan men
met recht als de yoordeeligfte voor de Byën
befchouwen, en in welke bygevolg de inzamelingen
dezer diertjes het meenigvuldigfte
is. Vermits men verfehillende foorten van
honing heeft, van welke het eene een liefe-
lyker reuk en fmaak als het andere heeft, zoo
moet men dit aan den aart der bloemen toe-
fchryven: landen die veel thym, rosmaryn,
brem, en andere welriekende kruiden vóórtbrengen
, moeten een balfemachtigen honing
uitleveren, dus was by de Grieken den honing
van den Berg Hymetta, dus is tans den
Narbonfchen honing. Het is niet wel te
gelooven dat ’er zoo veel planten zyn die de
Byën fchaden, gelyk zekere Schryvers zeggen
; zoo ’er eenige zyn die aan haaren honing
fchadelyke hoedanigheden geven kon-
nen, zoo zyn het mogelyk onze verdoovende
planten , gelyk het Bilfenkruid en andere;
maar de ondervinding heeft hier omtrent,
ten minfte in de noordelyke landfchappen,
niets geleert. Het fchynt echter dat den honing,
in.zekere landen, zomtyds kwade ei-
-genichappen bezitten kan. Xemphon zecht,
in zyn Hiftorie van den beruchten aftocht
der tien düizent, dat de krygsknechten by
Trëbifonde van den honing yan eenige Bye-
.zwermen overvloedig aten; waar na.hen een
ondafting van boven.en onderen óverkwam;
z y geleken naar lieden die dronken,- o f woedende
z y n , o f zieltogende , lagen. Men zach
de aarde met lyken, even als naar een veld-
ilag, bedekt; echter ftie r f’er niemand door,
en de kwaal verdween den volgende dach,
omtrent op het zelfde uur, op welke zy begonnen
was, indiervoegen dat de krygsknech-
ten den derden dach weder opftonden in een
ftaat iü welke- men is , na dat men een fterk
geneesmiddel ingenomen heeft.. De Heer de
Tournefort merkte, in zyne Reizen, hier een
plant op die zeer vergiftig is , en Chamaro-
dendros genaamt word; en hy denkt dat dezen
zoo gevaarlyken honing door de Byën
op deze plant vergadert kan zyn.
Hoe het ook zyn mag, men moet het getal
der korven evenredig doen zyn . aan de
hoeveelheit .van het voedzel dat een land-
fchap verfchaffen kan, en geen honden korven
plaatzen in een landftreek die ’er maar
vyftig voeden kan, fchooh deszelfs uitge-
ftrektheit twee uuren in het ronde bevat,
zoo het waar is , gelyk men zecht, dat zy
haar voedzel twee uuren verre, en zelfs op
grooter afftand gaan zoeken.
De Egyptenaren hadden tot een gewoonte
dat zy- hunne Byekorven op fchuiten den
N y l op o f afvoerden, om de Byën het genot
der bloemen te verfchaffen, wanneer ’er
geen in • de landftreek, in welke zy hun ver-
olyfhadden, waaren. Wanneer men dacht
dat.de Byën alles in den omtrek van twee
o f drie uuren in het ronde ingezamelt hadden,
bracht men de fchuiten met het zelfde oogmerk
verder, en zoo vervolgens. De Italianen
, die naby de Po woonen , doen dit
mede.
mede. - Nafpoorende 'Lieden hebben bevonden
d a t, gelykftelling Van de onkoften en
het voordeel geftelt zynde, men haar mede
te -land kan doen reizen, wanneer men het
voordeel niet heeft om zulks te water te doen.
Men ftelt dit in het landfehap Gulik in ’t
w e rk : men ziet dit mede in Vrankryk van
een man uit het Gatinoifche, die zyne korven
op karren , na de inoogfting vanhetbour-
gondiefch hooi, naar de vlaktens van Beauce
voert, in welke een meenigte van melilooten
waffehen, vervolgens naar Sologne, alwaar
het veld met boekweit bedekt is , die tot in
September bloeit.
Men ziet, uit een Memorie van den Heer
Dubamel, dat de voordeelen, die men in dat
land, met diergelyke voorzorgen , van de
Byën trekt, zeer aanmerkelyk zyn. In het
begin van July, zoo ras zy haaren zwerm
uitgegeven , en eenen overvloedigen oogft
op het bourgondiefch hooi ingezamelt hebben
, ontneemt men haar alle den wafch en
honing, met de Byën door middel van rook,
in een, ledige korf te doen overgaan; men
neemt fchielyk alle de honingraten weg, van
welke men die afzondert, die de eyeren bevatten.
Men maakt deze aan. kruisWys leggende
ftokjes in- eeneri ledigen korf vaft, en
men doet .’er de Byën in overgaan, die voor
dezelve weder zorgen :. uit dezelve komen
een meenigte Werkbyën te voorfchyn , die
haar wel ras behulpzaam zyn , om nieuwe
raaten te vervaardigen-, en de Byën beginnen
met eenen nieuwen luft te arbeiden.
Men voert de Byën vervolgens naar een andere
ftreek, alwaar zy eenen nieuwen voorraad
van bloemen vinden. Zoo het weder
gunftig is , en de bloemen overvloedig zyn ,
zoo zyn de korven , welke men in het. begin
van July geledigt heeft, in het laatft van Au-
guftus weder geheel vervult. Dit zoo zynde
, maakt men hen ten tweede maal ledig,
mits zorgvuldig acht te geven om de eyeren
te befpaaren. Wanneer de Byën dus ten
tweede maal berooft zyn , brengt men haar
by de boekweit akkers; en wanneer het jaar-
getyde gunftig blyft, zyn de korven zoo wel
vóórzien, dat men de raaten byna een halve
voet weg kan nemen.
Zie daar., door middel van de menfchely-
ke vcrnüftigheit, verbazende inzamelingen;
maar men moet bekennen dat alle jaaren zoo
gunftig niet z yn , en dat men haar zomtyds
niet meer als eene maal berooven kan. Be-
halven dit, is den eenen Byezwerm veel arbeidzamer
als den anderen: jnen heeft Bye-
.1. D e e l .
korven gezien, die op een verbazende wys
arbeidzaam^ waren, en na verloop van
vier en twintig uuren, zes ponden honing
en wafch ingezamelt hadden. Men trekt in
Vrankryk, in het Gatinoifche, van een goede
korf, zeftig o f zeventig ponden honing,
en twee ponden en een en een half vierde
van een pond wafch. De konftgreep van
dit land, die ieder yverig Byehouder nooit
uit het oog verliezen moet, is dat men altoos
zorgt om talryke zwermen in de korven te
hebben. In landftreken die zoo overvloedig
in bloemen niet zyn , en alwaar men diergelyke
voorzorgen niet gebruikt, is het voordeel
dat men van de Byën trekt, zoo aanmerkelyk
niet. In landen welkers geftekheic
niet zeer gunftig voor de Byën is , kan men
echter noch goede voordeelen van dezelve
trekken, In dit land ([den omtrek van Pa-
rys) by voorbeelt, kan een goede zwerm van
. t-wee jaaren twee en een half ponden wafch,
en van twintig tot dertig ponden honing uitleveren
; zoo men hier het vóortbrengze! van
de zwerm byvoegt, zoo zal men liohtelyk
hegry-pen dat een goed getal korven, die byna
niets een, geheel jaar koften, op het land'
van groot voordeel zyn konnen.
In landen in Welke men voor gebrek aan
bloemen beducht i s , en in welke men de
Byën dus, met haar in een ledige korf o ver
te brengen, gevaar zou doen loopen van geen
ftoffe tot een genoegzame inzameling te vinden
, en om door règenachtig en onftuimig
weder overvallen te worden, zoo is het een
uitmuntende handel wyze dat men onder de
korven verboogingen plaatft, dat is te zeggen
ledige ftukken. die van dezelve ftoffen en gedaante
als de korven zyn, De Byën vullen
deze uitgeftrektheit met honing en wafch;
want deze infecten arbeiden altoos in even-
redigheit met de ledige plaats die zy vinden ,
mits deze hen niet te groot toefchynt. Men
neemt vervolgens deze ondergevoegde ftuk-
ken, en men deelt den arbeid der Byën met
haar zonder, haar te doen omkomen, Hoe
weinig kennen die geene hun voordeel, die
om den honing en wafch in- te zamelen, de
Byën door den rook van zwavel doen omkomen
! Deze kwade gewoonte is in veele landen
in gebruik; zy nioeft door de Overigheit
verboden worden, gelyk men zecht dat zulks
in Toskanen -is; men zou hier door ’s jaar-
lyks een groote meenigte korven behouden,
en dezelve fterk in een land vermeerderen,
alwaar men ’er niet te veel hebben kan.
A a Eea