
LEEUW. LEEUW. £54-
hen, door deze edelmoedige daat, verbonden
had; hen vervolgens dezelve befcherming be-
wyzen , vreedzamentlyk met- hen leeven ,
hen een deel van zyn voëdzel te geeven ,
zich zelfs zomtyds die geheel te laaten ontnemen
, en veel liever honger lyden , als de
vrucht van zyn eerile weldaad , te verliezen*
Men kan meede zeggen , dat de Leeuw
niet wreed i s , om dat hy zulks maar alleen
uit noodzakelykheit is , dat hy niet meer dieren
ombrengt als hy eeten kan ; en dat h y ,
zoo ras hy verzadigt is , een vreedzaam dier
betoont të zyn ; waar tegen de Tyger , de
W o l f , en zo o ve e l andere dieren , van een
minder foo'rt, gelyk de Vofch, Mater, Bon-
zem, Fret, enz. alleen dooden , door vermaak
om het te doen ; en die met hunne
talryke flachtingen , veel eer hunne woede
, als hunnen honger, trachten te verzadigen.
Schoon men de Leeuw alleen in warme
Landen vind , zoo kan hy echter vry lang in
-gematigde geweHen beflaan , en leeven; mö-
:gelyk zou hy ’ er door veel zorgvuldigheeden
aan te wenden , ’er in vermeenigvuldigen :
men heeft hen in de Diergaarden van Florence
en Napels , jongen zien voortbrengen ;
maar deze gevallen zyn zeer zeldzaam. De.
Oude en Latere Schryvers, Hemmen hier in
over een , dat de Leeuwen zeër klein zyn,
wanneer zy ter wereld koomen , en dat hunne
groote, die der wezelen $ omtrent evenaart
; dat is te zeggen , dat zy zes o f zeeyen
duimen lang zyn : zy zeggen meede ,-dat de
jonge Leeuwen niet gaan konnen voor dat zy
twee maanden oud zyn* Zonder een volkomen
vertrouwen in dit alles te Hellen , zecht
de Heer de Buffon , zoo kan men , met veel
waarfchynelykheit vermoeden, dat de. Leeuw,
de groote van zyne geflalte , in aanmerking
genoomen zynde , ten minden drie o f vier
jaaren nodig h eeft, óm tot zynen volkoomen
groei te geraaken ; en dat hy zeven maaien,
drie o f vier jaaren leeven moety.dat is te zeggen
, omtrent v y f en twintig jaaren.^ Men
heeft ’er eenige zeflien o f zeventien jaaren ,
tot de Stieren - gevechten gehouden.
De befchouwing van de riatuurlyke dealen
van den mannetjes Leeuw, enderzelverrichting
bewyzen, dat z y , op dezelve wys als alle
viervoetige dieren, paaren, en geenzins achterwaarts,
gelyk eenige Natuurkundigen, in navolging
van Arifioteles, verfcheide maal en verhaalt
hebben. Het is meede ten onrechten , dat
dezen Filofoof voorgegeeven h e e ft, dat den
hals van dit dier , maar een Onbuigzaam
been bevat,dat in geen wervelbeenderen verdeelt
is ; deze Helling, werd door de ondervinding
tegen gefproken , die ons zelfs omtrent
dit onderwerp, zecht de Heer de Bujfon,
een 'zeer algemeen^ regel heeft doen ontdekken
; deze is , dat in alle viervoetige dieren.,
’zonder ’er een eenig van uit te zonderen , en
zelfs den menfeh niet, de hals uit zee ven wervelbeenderen’is
zamengeitelt, en nooit meerder
noch minder; en dit zelfde getal van zee-
ven wervelbeenderen , vint mén in den hals
van den Leeuw , gelyk in die van alle andere
viervoetige dieren. Een andere algemeene
regel, is , dat den hals van de verfcheurende
dieren , veel korter als die van kruid-eetende
dieren is ; en vooral, als die van de herkaau-
Dende,dieren. Maa-r-dit verfchil in de lengte
van den hals der viervoetige dieren, hangt
alleen van de groote van ieder der wervel-
■ beenderen af ; en geenzins van derzelver getal,
dat altoos het zelfde is. Wat de vaHheit
der beenderen, van den Leeuw betreft , welke
volgens het .zeggen van Ariftoteles , geen
merg o f holligheden hebben, als meede, hunne
hardheit, die hy by een keifteen verge-
ly k t, en hunne eigenfehap , om vuur door
de wryving voort te brengen § zyn. alle dwalingen.
- \ | # '
De Leeuwen zyn zeer driftig in de Liefde :
wanneer een wyfje verhit is , werd -zy zomtyds
door acht o f den mannetjes ge volgt, die
niet ophouden met om haar te brullen , en
elkanderen op een-verwoede wys , te bellry-
den; tot dat .een hunner, verwinnaar van alle
de andere , ’er de vreedzaame bezitter van
b ly ft, en zich met haar verwydert* De Leeu-
*win werpt inde Lente, en maar eenmaal in
het ja a r ; en fchoon zy maar twee mammen
heeft, zoo werpt z y echter v ier, e.n zelfs zes
jongen , .op een maal.
In deze dieren Zyn alle de driften, en zelfs
de zachtfle , zeer hevig , en de moederlyke
liefde, is in dezelve z’eer uitfporig, De Leeuwin
, die natuurlyk' minder flerkte , en minder
moed bezit als den Leeuw , en zelfs vreedzamer
is , werd verfchrikkelyk , zoo ras zy
jongen heeft: zy kent als dan geen gevaaren ;
zy valt onverfchillig , op menfehen en dieren
aan, welkè zy ontmoet; zy dood hen, en herlaad
z|ch vervólgens met haaren p rooi, brengt
dezelve by haare welpen , en-verdeelt dezelve
onder h en , zy leert, hen vroegtydig het
bloed der dieren uitzuigen , en derzelver
vleefch verfcheuren. Gewoonelyk werpt z y
op afgeleegen plaatzen , en die zeer moeije-
L E E U W . L E E U W . 65$
lyk te naderen zyn; en wanneer zyvreeH'ont-
dekt te zyn , zoo verbergt zy haar fpoor,
met verfcheide maaien op haare voetklappen,
te rug. te keeren , o f anders wiH zy
dezelve met haaren Haart uit ; zomtyds zelfs-
wanneer haare ongeruHheit hevig is , brengt
zy haare jongen elders over ; en wanneer men
haar dezelve ontrooven w i l , zoo word zy
verwoed , en verdedigt hen tot het uiterfce
o ogenblik.
Men gelooft dat de reuk van den Leeuw
noch noch zoo fyn , noch zyn gezicht zoo
fcherp niet i s , als dat van het grootfle gedeelte
der andere verfcheurende dieren; Men
heeft opgemerkt ,-dat het Herke zonne-licht,
hem lafdg fchynt te zyn, dat hy zeldzaam op
het midden van den dach uitgaat, dat het ge-
daurende “den nacht is - dat hy omzwerft,
dat, wanneer hy vuuren om de vee-kudden
ontHooken z ie t , hy zeldzaam nadert, enz.
Men heeft ontdekt, dat hy de andere dieren
van verre , door den reuk , niet ontdekken
kan, dat hy op het gezicht -op hen jacht maakt,
en geenzins met hun lp oor op den reuk te vol-
gen, gëfyk de honden en wolven doen, welkers
reuk veel fynder is*
Vermits alle de dieren de tegenwoordigheit
van den Leeuw"ontwykén , zoo is 'hy dik-
wyls genoodzaakt om zich te verbergen , en
a f te wachten , dat zy voórby zyne fchuil-
plaats kóómen ; hy lecht zich op-den buik,
in een bewaiTe-n plaats neder , uit welke hy
met zoo veel kracht uitfpringt,. dat hy hen
zomtyds in den eerHen fprong grypt. In de-
woeftynen en boden , zyn de aapen en gazel-
. ten , zyn gewoon voedze l, fchoon hy de
eerile niet bekoomen kan, als wanneer zyop
de aarde zyn , want hy kan op de' hoornen
niet-klimmen. Hy eet veel te gelyk, en'doorgaans
v o o f twee* o f drie dagen, op eenmaal;
zyne tanden zyn gelyk die der honden ge-
fchikt; maar zy zyn zoo -fcerk , dat hy ge-
rnakkelyk de been en ’er meede verbreekt,
welke hy met het vieefch .doorzwelgt* Men
wil dat hy zeer lang den honger verduuren
kan. Vermits zyh gelief by uit Hek heet is , -
zoo kan hy den dprfl zoo wel'niet weder-
flaan , en hy drinkt zoo dikwyls hy water
vind; hy drinkt al üabbende , gelyk de honden;
maar in plaats dat de tong varrden hond
zich opwaarts kromtI om te llabben , zoa
kromt die van dén Leeuw , zich naar beneden.,
Hy'heeft omtrent vyfden ponden raauw
vlëefch op- een dag nodig. .Schoon dit dier
zich alleen met verfch vleefch voed,-en dat het;
zeldzaam‘ tot zynen voorigen prooi wederkeert,
zoo riekt zynen adem echter zeerflerk,.
en den reuk van zyne pis ,. is onverdraaggelyk.
- . .
Het gebrul van den Leeuw is zoo llerk y
dat wanneer men het des nachts door de echoos
in de bplfen ,. hoort te rug kaatzen, men het
voordonder neemenzou; dit gebrul is zyn
gewoon gel-uit , want wanneer hy vergramt
is , zpo maakt hy een ander gefchreeuw , dat
koftfeondig i s , en fchielyk herhaalt w o rd;
in plaats , dat zyn gebrul , een verlengde
fchreeuw is , . een foort van gromming, opeen
zwaare toon ,. die met een fcherpe trilling
gemengt is ; hy brult vier o f v y f maaien
op een dach,. en meer maaien, wanneer men
regen te wachten hpeft, Het geluit dat hy
vormt wanneer hy Vergrämt i s , baart noch
meer fchrik.; alsdan flaat hy met de Haart
zyne zyden en de aarde , hy doet zyne maa-
üen fchudden , en het vel van zyn voorhooft
en aangezicht beweegen , laat zyne drygende-.
tanden zien ,. en Heekt zyne tong u i t , die,,
gelyk w y gezecht hebben , met zeer harde-
punten ge wapent is. Hy is veel Herker in
zyne kaken , en voorHe pooten , als in de
achterHe deelen van zyn lichaam : hy zietdes--
nachts gelyk de katten : hy flaapt niet lang,
en word fchielyk wakker ; maar het is ten,
onrechten, dat men voórgegeeve-n heeft, dat.
hy mét open oogen üaapt.
De gang van den Leeuw is trots-, Hatig en
langzaam, fchoon hy altoos fchuïns voortgaat;
zynen loop gefchiet niet met gelyke bewee-
gingen, maar door fprongen en- huppelingen,
en zyne beweegingen werden- met zoo veel
kracht voortgezet dat hy niet öogenblikkelyk
ophouden kan, en altoos het wit voorby Hielt
dat hy bereiken wil. Wanneer hy naar zyne
prooi een fprong doet ,. zoP heeft deze een
uitgeHrektheit van twaalf o f vyftien vpeten ,
hy valt ’ er. op aan, grypt. haar met zyn poo-
ten die breed, .gróót, en in v y f vingeren verdeelt
zyn , z y zyn met Herke , fcherpe en
fnydende klaauwen gewapent: de-achterHe
pooten hebben maar vier vingeren: hy ver-
fcheurt Zyne prooi met de voorHe nagelen,
en verfiind haar voorts met zyne tanden. Men
wil dat zyn fpeekzel, wanneer het in het
vleefch door zyne beeten indringt, byna de*-
zel ve toevallen als de dolle hondsbeeten vöort-
brengt: het veroorzaakt fluipcrekkingen, en
doorgaans de dood. Zoo lang hy jong en
rad is , leeft hy van de jacht, en verlaat zeldzaam
de boiTchen en woefiyncn; maar wan-
neer hy oud en log word, zoo nadert hy de
-bewöonde pi aarzen , eh word ge vaar’rd er
voor
ESI