
B A R B A R I ^4 S S E . B A R B A R Y S C H E K O E .
kan , door middel van brandewyn, alle de
reukgevende harRachtige deelen van de Banille,
uittrekken. Eenige lepels vol van dit
uittrekzel geeft aan de geeflige vochten een
zeer aangename reuk en fmaak.. De Indianen
geven den naam van Anys Arack aan het af-
trekzel van Anys , dat door de Banille een
Ipeceryachtigen fmaak gegeven I s : in ’t algemeen
geven zy den bynaam van Arack aan
alle dc gefuikerde deegen in welke zy Banille
mengen*
R A G B A B , zie A a p e n b r o o d »
B A R B A R I S S E , Berberijfe- Een doorn-
achtigè heeRer, die men zomtyds in de tuinen
aankweekt, alwaar zy tot hagen dienen:
men vint dezelve mede op onbebouwde plaat-
z e n , om de boflchen en in de kreupelbos-
Ichen. Deze heeRer fchiet vry hoog, op:
zyne wortelen, zyn geeiachtig,. getakt „ vezelachtig
en kruipende: zyne looten o f telgen
zyn vier o f vyfvoeten lang, getakt, doorn-
achtjg, inwendig geel en Lymachtig, defchors
is wit, dun en glad. Zyne bladeren zyn klein,
langwerpig, in ’t ronde getant, met zachte
doornen ömringt,. van een vrolyk groen,
glad., en een. zuurachtige fmaak. De bloemen
hebben een Herken reuk: zy zyminklei-
ne .troiïen by elkanderen gefchikt, en ieder
uit verfcheide geele, rooswys gefchikte blaadjes
zamengeReltv De bloemen van de Bar-
barifle bezitten een opmerkenswaai*dige ei-
genfchap , die waardig is onder het getal der
natuurlyke verfchynlelen van de planten ge»
plaatR te worden: wanneer men met een
priem de Heekjes van de. helmRyltjes aanraakt,
zoo buigen zy zich naar den Ramper;-
het is zelfs niet zeldzaam dat zy de bladeren
der bloem met zich trekken, en dat de bloem
zich toefluit. Wanneer .de bloem, afgevallen
is , verandert de Ramper in. een langwerpige
vrucht, die zacht en vief lynen lang is, by
het rypen rood- word, en een vry aangenaam
*yns vleefch,, en een o f twee kernen bevat.
De wortelen , de. vruchten , en het zaad
van de Barbariflen werden in de GeneeskonH
gebruikt: het- zap der vruchten verft het
blaauw papier rood. De wortel is bitter:,
de vruchten zyn Verfriflent en zamentrek-
kende ; . zy matigen de giRing der vochten-,
Rillen de galachtige buikloop, doen de buikloop,
uit andere oorzaken. ontRaande , ophouden
, verHerken de maag en wekken den
eetluH op. Men eet dezelve raauw , wanneer
zy ryp zyn ,s of. met. fuiker ingelecht^
Men maakt ’eMn de Apotheken eën firoop,
een gelei en een conferf van, die onder da
h'artfterkende middelen, getelt worden.
De Egyptifche Geneesheeren fchryveh het
afkookzel van deze' vruchten, in de kwaadaardige
en befmettelyke koortfen voor , eii
byzonder in den buikloop : z y mengen ’er
een weinig venkelzaad onder om te beletten
dat het de maag. niet fchadelyk is. De kernen
o f zaden is een- goed zamentrekkent middel
voor den witten vloed.. Het afkookzel,
van den wortel is-goed voor de geelzucht;.
De Verwers. gebruiken méde dezen wortel,,
in loogwater afgetrokken,. om zekere Roffen.
geel te verwen..
Men kweekt tans in de tuinen, Barbariflèn
aan , die uit Kanada overgebracht zyn, en
die hier in van de vorige verfchillen dat der-
zelver bladeren en vruchten grooter zyn.
De vruchten van- deze beide Barbariflèn
ontbreken, zomwylen. fchynbare kernen. Het
woort Barbarh is Arabiefch.
De plant van onze Europeefche Barbariflèn
is zeer nuttig in de velden, vermits zy goed*
zyn. om-, vruchtboomen op. te. enten.. Z y beminnen.
koele plaatzeru.
B A R B A R Y S C H E K O E , volgens de
befchryving dié verfcheide Reizigers van dit.
dier geven, fchynt het een foort van Buffel
te zyn: zie dit woort.. De Heer Perrault iïi
de ontleedkundige befchryving die'hy van de'
Barbaryfche Koe, in de Gedenkschriften vant
de Koninglyke Franfche Academie der Weten-
fchappen III. Deel II. Stuk , gegeven heeft,
zecht dat haar hair ros ,, kort en aan den wortel
zoo-dik als aan het uiteinde is-; de geflelt-
heit des lichaams , de. beenen, en. dén hals;
doen dit dier meer naar een Hart als naar een*
Koe gelyken.. Deszelfs hoornen die een voetlan
g , dik, achterwaarts-.geboogen:, zwart
en als. een- fchtoef gedraait zyn, komen zeer
na by elkanderen te voorfchyn-, om dat de-
kop zeer fmal op deze plaats is ::het vlakke te—
f genge Helde van de Koeijen welkers voorhooft
zeer breed is. De Haart is een-voet lang en
eindigt in een bos hairen ,. die drie duimen,
lang. zyn ; deszelfs ooren? gelyken naar die-
van de Gazelle , die-op! zommige plaatzen-
inwendig, met wit hair bezet zyn., bet overige
is kaal en gelykt naar zwart en glad leder-
De oogen zyn zeer hoog geplaatR en zo n
naby de hoornen-■, dat het hooft byna geen
voorhooft fchynt té hebben. De twee tepels;
van het uijer zyn zeer kort en dun; defchou-
deren. zeer verheven,, en. maken tuflehen het. 1 'einder-
B A R B E E L . B M G Ë . &
èmde van den hals en het begin van den rug:,
een bult gelyk die der Bifon o f bultige Stier.
B A R B E E L ( G k o o t e ) een vifch dié
onder het foort van de doornachtige, gevinde
viflen geplaatH isI men onderfcheia verfcheide
fopften van dezelve.
De gebaarde Barbeel heeft een voet lengte;
hy is met goudkleurige Hrepen van het hooft
tot dé Haart verfiert. Men befpeurt door zyne
fchubb en , een purperachtige kleur: deze
fchubben zyn groot, in het ronde ingefne-
den,- en dwars geplaatH; zy gaan lichtelyk
los. Deze vifch heeft het hooft en de rug
gekromt, zyn oogen zyn rood , zyn mond
klein en zonder tanden; aan het einde van de
Onderkaak hangen twee witte zachte draden'
af: h y heeft twee goudkleurige vinnen na by
de kieuwen , ' en twee witte onder dezelve;
hy heeft een andere na by de navel, en twee
op den rug; zyn Haart is rood. De gebaarde
Barbeet heeft een nauwe k e e l; en vier
kieuwen aan iedere zyde. Hy bederft lichtelyk
; het geéri de réde is waarom men hem
niet ver van zéé vervoeren kam-
Rondelet zecht dat de gebaarde Barbeden
aan de oevers , en de ongebaarde in volle
zee gevangen worden % hun vleefch is in
achting. "
De Meer-Barbeelen onthouden zich in de
flyk; hun vleefch fmaakt ook flykaehtig. Z y
zyn grooter als- de Z’ee-Barbeelen, doch zyn
echter hierom niet beter ; hunne fchubben
zitten vaHer, en hunne goudkleurige Hrepen
zyn luiRerryker.
De gemeene Zee-Barbeelen, zyn veel grooter
als de gebaarde Barbeden; zyne fchubben
zyn dikker en vaHer aan het vel verknocht:
hy heeft aan de zyden drie o f vier goudkleurige
Hrépen-, en de vinnen van den rug zyn
geel met fchoon vermiljoen gemengt. Deze
Barbeel heeft veel ovéreenkomfl metdeMeer-
Barbeel.
Dë ongebaarde Barbeel is de Imbriaco.
B A R B E E L (Rivier]) B a r m , een zoet
water vifch van het genacht der Karpers.
Zyne gedaante is langwerpig -: zyn bek fpits--
en kraakbeenig; aan deszelfs einde hangen
twee baarden a f, waar door hy den naam van
Barbeel verkregen heeft. Hy heeft geen tanden;
de opening zyner kieuwen is klein, pf
geen de reden is dat hy lang buiten het water
kan leven. Dezen vifch, wanneer hy in zuiver'
water gevangen is , heeft een góeden
fmaak:. by onthoud zich liever iq de Rivieren
B A S A L T . l ? A S I L I K O M .
als in de Moeren. Men moet altoos vermy-
den om de kuit der Barbeden te eeten, om
dat zy onder en bovën purgeeren, vooral in
de lente. Vermits deze vifch zeer gulzig is ,
kan hy gemakkelyk met den reep gevangen
worden.
B A R G E , een watervogel die zeer gemeen
in Egypte i s , en veel overeenkomH
met de Wulp heeft. Deze vogel, die zeer
welfmakent is , maakt een geluit dat het geblaat
der bokken en geiten naarbootH. Hy
zoekt des nachts in de moeraflen zyn verblyf,
gelyk: zulks het grootHe gedeelte der nachtvogels
doen.
B A R M , zie B a r b e e l .
B A R N S T E E N , zie G e e l e en W it t
e - A m b e r .-
B A R T A V E L L E r een foort van Sa-
vö-ifehe Patrys, zie P a t r y s .
B A S A L T , Bafaltes. Deze naam betee-
lcent in de Mineraalkunde een foort van toets—
Heen | dié gefchikt is om de metalen tè toet--
zen:- dit is een leemaardige Heen,. van welke
Plinius het eerRe gefproken heeft, en die hy
zecht dat in Ethiopië gevonden wort. De he-
dendaagfche Natuurkundigen befchouwen de
beruchte Heen van Stolpen in Misniën als een
Bafaltes, welke Heen verfcheide gedaantens.
ën gróöte heeft r dus is mede de onmeetbaare
verzameling van Reenen, die onder den naam
van Plavytzels der Reuzen Dyken bekent is ,,
welke men in het Graaffchap van Antrim in
Ierland heeft. De natuurlyke fchikking van
deze die enen als gekriflalifeërde lichaamen,
vormen een foort van geleden pylaren , en
bootzen niet kwalyk de fchikking der orgel—
pypen na: men ziet twee fraije Hukken vam
dezen Heen in. het Kabinet van den Akademie
Tuin te Leide. Zie myne M in e r a a l -
k u n d e , en het vervolg op het Woorden--
boek van Cbambers , op het woort G ia n ts-
C AUS-E WA YS.
B A S I L . I K O M , Öcimum, éen der aan-
genaamHe planten om haaren liefelyken en
fpeceryachtigen reuk. Men onderfcheid ’er
verfcheide foorten van, die met en zonder
aankweeking' gtoeijen: het kleinHe foort
kweekt men gewoonélyk in potten aan. De.-
blbemem van deze plant zyn in ’t ronde om.
de Heel en airwyze gefchikt,. Herk.ruikende,
L- 3 en