plaatft men haar onder de pers om ’er het
honingachtige fap uit te drukken, en men
befluit ze vervolgens in geiten, koeijen o f
fchapen vellen, o f langwerpige korven, by
vsyze van zakken , die van bladeren van
wilde Dadelboomen gemaakt worden; deze
foordcn van Dadels zyn het gewoone voed-
zel van het gemeene volk: o f wel befproeit
men haar, met hetzelve fap weder dat men ’er
uitgetrokken heeft, voor dat men haar dus
.Wegfluit: o f eindelyk men drukt deze vruchten
niet uit, en lecht haar in potten in een
groote hoeveelheit firoop; deze zyn alleen
.voor de ryk e. lieden gefchikt: men noemt
de Dadels, die dus bereid z y n Caryoten,
Caryotie.
Die welke men door den koophandel uit
Syrië en Egypte in Europa bverbrengt, zyn
voor een gedeelte op de boomen zelfs ge-
droogt; o f werden doorgaans, wanneer zy
byna ryp z yn , ingezamelt, doorboort, aan
touwtjes geregen en opgehangen , om haar
te doen droogen.
Men trekt, door persfing, uit de Dadels
die op de laatfte wyze ingezamelt en ge-
droogt zyn, een foort van firoop, die voor
boter verftrekt, vermits zy vet en zoet is ,
en die tot een faus dient om de fpyze w'el-
fmakent te maken. Het volk van deze landen
gebruikt deze firoop wezentlyk als bote
r , tot gebakken, en over den ryffi, wanneer
z y iemand vergallen willen , en op
feëftdagen. Om dit lap te bekoomen, plaatll
men teene horde op een fteene ofhoute tafel
die in de open lu ch t, afhellende' geplaatft
is , aan welkers einde men een pot zet om
de firoop te ontvangen. Vervolgens leggen
z y zoo veel Dadelen op de horde als mo-
gelyk is. Wanneer de Dadelen beginnen te
broeden en door haare eigen zwaarte gedrukt
worden, geven z y haar vocht u it , dat
in het aarde vat afvloeit: zomtyds knelt men •
de horden met touwen en lecht ’er zwaare
fteenen op : men herhaalt dit tot dat men
bj-na al het vocht uit de Dadelen geperft
heeft, welke als dan goed zyn om in vaten
gelecht en bewaart te worden.
K&mpbcf, Amanit. exot. fafcicul. V. zecht
datdeBasreanen, enArabiers, die een groote
meenigte Palmboomen bezitten, in plaats
van een pers , een kamer met een dubbele
zoldering gebruiken, van welke de muuren
met takken bekleed zyn. De opperlle zol-
derinS is bcweeggelyk: zy plaatzen op de
onderfte, een zekere hoeveelheit Dadelen,
die zacht genoeg door het droogen geworden
zyn; zomtyds begieten zy haar met kokefit
water; vervolgens laten zy de beweegbaare
zolder nederdalen die zy naar hun goeddunken
met gewicht beladen. De firoop, die
op deze^wys uitgeperfl word, is vloeibaarder
als de vorige; maar zoo vloeibaar niet
als die van de boeren die de naby gelegen
bergen bewoonen , alwaar men weinig o f
geen Dadelboomen heeft : deze boeren koo-
pen de droeffem der Dadelen die uitgeperfl:
z y doen den zelven lcooken tot dat
hy in een klaar fap verandert i s , dat weinig
aangenaamheit heeft en niet zeer voedzaam
is.
Het hout van den ftam van den Dadelboom
verftrekt in Afrika voor timmerhout:
men maakt ’er paaien van die lang tegen het
water beftant zyn. Zyne bladeren , o f gebladerde
takken dienen de boeren om hunne
hutten te bedekken , z y maken ’ er mede
takkeboffen v an: zy maken bezemen van de
troffen, en vaten en fchotëlen van de bloem-
fchcden o f omkleedzels, aan welke z y zoo
eene gedaante geven als zy begeeren ; van
de fteelen der moffen maken zy zeer fterke
touwen voor hunne fchepen , en zelfs fchoe-
nen. W y hebben reets gezecht dat het mërg
van den top des Dadelbooms, enAe jonge
.gebladerde takjes, die een kegelvormige ge-
' uaante hebben, mede een weffinakent voed-
zel verfchaffen. Men wil dat de jonge man-
nelyke en vrouwelyke troffen mede zeer
goed om te eeten zyn ;. men kan alle deze
deelen , raauw o f gekookt, met fchapen-
vleefch eeten. De Dadels zelfs verfchaffen
natuurlyk, o f door de bereiding der. kbnft,
een aangename verfcheidenheit van gerechten.
De Dadelen z yn , gelyk wy reeds hier
voor gezecht hebben , wanneer zy verfch
z yn , een heilzaam yoedzel voor de Egyptc-
naren, Afrikanen; en vooral voor die volken
die niets anders als water drinken: ge-
droogt zynde, zyn zy morijelyker om te
verteeren. Men kookt de nopten o f pitten
om hen zacht te doen worden ,• zy dienen
tot voedzel voor de offeii die men Iaat ruften.
In China brand men dit foort van beentjes *
en maakt ’er dikwyls in het zamenftel van
den Ooft-Indifchen Inkt gebruik van. In Spanje
brand -men dezelve tot een poeder om de
tanden te reinigen : men maakt ’er mede
valfch gebrand yvoir van. In Natolie, heeft
men tot een gewoonte om water op de Dadelen
te gieten om haar te dóen giften, en ’er
een wyn af te trekken1 die zich' in azyn veranderen
kan; om dat alle geeftige vochten
door
door den Mahomettaanfchen Godsdienft verboden
zyn, zoo geeft men dit den naatu van
Geneesmiddel,- om de raauwheden en pynen
der maag te {tillen; om deze kwalen des te
beter te genezen , zoo voegen ’er de ryke
lieden, voor de. overhaling amber en fpece-
ryën b y ; maar het gemeene volk doet ’er
wortelen van,zoethout, en alfem van Perfië
o f de kleine wortelen van kemelshooi, o f
Turkfche o f Perfiaanfche fermontaine in. De
neétar van de Dadels die de Vorllen van Con-
go drinken , is het zuivere geeftachtige vocht
dat uit deze vruchten na de gifting getrokken
word.
De Dadelboom befluit zyn voedende krachten
in het merg van zynen ftam en in zyne
vruchten: men vind in deze laatfte noch èen
genezende kracht. De ondervinding heeft
geleert, dat de vruchten van den Dadelboom
een weinigzamentrekkende zyn, en den buikloop
matigen; dat zy de maag verfterken,
de borft en alle de werktuigen der long verzachten
, zelfs de fmerten der nieren en der
blaas ftillen; maar men moet ’er matig gebruik
van maken , anders veroorzaken zy
hooftpyn, verzwakking van het gezicht,
verftoppingen en zwaarmoedigheit.
D A D E L S , deze naam geven de Bemin-
naren der fchelpen aan een geflacht van fchel-
pen van de bende der eenfchëlpige , waar
van de Heer d? Argenville zyn elfde geflacht
gemaakt heeft, dat Hollen genaamt word,
zie dit woort; de Heer Adanfon plaatft dezelve
in het geflacht der Porcelein-Hoorns,
zie dit woort.
D A D E L R O T , Muspalmarum : men
geeft dit dier mede den naam van Dadel Eekhoren
: men vint het in A z ia , Afrika en Amerika,
en men zecht dat het tot het geflacht
der Eekhoorens behoort: het is zeer klein;
deszelfs ftaart is lang en fpits; het heeft vier
toonen aan de voorfte pooten, en v y f aan de
achterfte : alle de hairen van zyn lichaam
zyn met zwart en rood gefchakeert; die van
den ftaart zyn het met zwart en geel: onder
en boven zyn zy van een ros geel, ter we—
derzyden met een in de lengte loopende ftreep, .
die in een witte ftreep van dezelve ftrekking
eindigt; op den rug ziet men mede twee
geelachtige ftrepen , die zich over deszelfs
geheele lengte uitftrekken; te weten, een ter
w.ederzyden, en,een in de midden.,
DAGERAATSKAPEL, zie A u r o r u s ,.
D A M H A R T , Dama recentiorum, feu
Cervus palmet,us. Het dier ’ c welk wy den
naam van Damhart geven, heeft Veel over-
eenkomft met het Hart; doch het is veel
kleinder, en 'het verfchilt ’ er vooral hier irt
van, dat deszelfs hoornen breed en plat aan
de einden zyn ; men heeft dit deel met de
palm dér hand vergeleken, om dat het met
kleine takjes omzet is die de gedaante van
vingeren hebben, De kop van de wyfjes der
Damharten zyn met geen hoornen verfiert.
Schoon ’er geen foort is dat nader by een
ander koomt, als hei foort der Damharten
by dat van het H a r t, zoo leven deze dieren
, die zoo veel overeenkomft met elkan-
deren hebben, echter met den anderen niet,.
zecht de Heer de Buffon , integendeel, zy
ontvlieden elkanderen , zy vermengen zich
nooit te zamen , en brengen dus geen tus-
fchenfoort voort.
De Damharten fchynen van een minder
fterk natuurgeftel, en minder woelt te zyn
als de Harten : zy zyn ook zoo meenigvuldig
in de boffehen niet. Men voed hen in de
diergaarden op, alwaar z y , om dus te fpre-
ken, half tam zyn. Engeland is dat land van
Europa alwaar zy het meenigvuldigfte zyn ,
en alwaar men het meefte werk van dit foort
van wildbraad maakt. Men heeft mede Damharten
in den omtrek van Parys, en in eenige
andere landschappen van Vrankryk: men
heeft hen mede in Spanje en Duitfchland;.
alsook in Amerika, die, mogelyk, hieruit
Europa overgebracht zyn. Het fchynt dat
dit een dier van de gematigde landen is; want
men vind dezelve geheel niet, o f zeer zeldzaam,
in de Noordfche boffehen. Vermits
de Damharten zoo wild niet z yn , veel tee-
derer en tammer als de^Harten, zoo zyn zy
mede aan een grooter getal verfcheidenheden
onderworpen.
De Damharten, verwiffelen van hoornen
gelyk de Haften; maar zy vallen veel later
a f : en hebben ten naaften by zoo veel tyd
noodig om weder aan te groeijen. De Damharten
brallen gelyk de Harten in de brons-
tyd , maar met een zachte en afgebroke Item:
zy gaan zich zoo verre niet te buiten, noch
putten zich zoo zeer nict-uit als de Harten:,
zy verwyderen zich niet buiten het landfehap
dat zy bewoonen om wyfjes te zoeken; echter
betwiften zy elkanderen dezelve, en vechten
met de uïterfte woede ; zy zyn geneigt
om by elkanderen te woonen : zy vormen
troepen , en blyven byna altoos vereenigr..
Wanneer, zy zich. in; de. parken , zecht de
. Heer,-