
Haart der mannetjes is , aan deszelfs begin,
v ry overeenkomHig in dikte aan hunnen hals,
en eindigt in een punt, zoo ook de Haart der
wyfjes ; maar z y Heken met deze Haarten
niet, en dezelve bevatten geen vergift. Het
is aan alle deze kenmerken, en aan die gee-
he, die w y noch opgeven zullen, dat men
de Adders van de Colubers onderfcheid,
welke kennis van groot aanbelang is., vermits
derzelver beet een zoo doodelyk vergift
achter, laat.
De Adder heeft een gefpikkelde huit; maar
de grond van deszelfs kleur verfchilt, want
dezelve is dan eens witachtig, dan weder
roodachtig, grys , geel o f taankleurig : dezen
grond is altoos met zwarte vlakken ge-
fpikkelt, die zich als letters vertoonen, die
op vry evenredige afRanden, en bètrekkelyk
tot elkanderen gefchikt z y n , vooral boven
en ter zyden van het lichaam: men z ie t ’er
mede op het hooft, en onder anderen twee
in de gedaante van hoorns o f de letter Y ,
die haaren aanvang tufïchen de o ogen nemen,
en zich openen en uitbreiden naar den
kruin van het h o o ft, en die, zomtyds, ieder
vier o f v y f lynen lang, en een halve hm
breed zyn: tegen over het midden van deze
twee .flrepen , vertoont zich een vlak ter
groote van een kleine lins, in gedaante van
het yzer van een piek, die, altoos aan het
hooft van alle deze vlakken zynde, dezelve
langs den ruggraat fchynt te geleiden. Het
vel is geheel met fchubben bedekt, waar van
de hartfle' onder het lichaam z yn : derzelver
groote en Herkte is zeer noodzakelyk, vermits
zy de Adder óp de zwakfle plaats ver-
fterken; behalven dit onderfleunen z y haar,
en dienen haar als pooten , om te kruipen
en gins en herwaarts te bewegen. Deze
froote fchubben z y n ‘ altoos van een flaal-
leur van het eene tot het andere einde, en
verfchillen van die- der Colubers-, die ge-
woonlyk met geel gefpikkelt zyn. Z y openen
en haken zich v alt, wanneer de Adder
achterwaarts- wil wyken o f Hilhouden. Het
uiteinde van. deze - groote fchubben is even
als vaHgehecht aan het uiteinde van andere
kleine fchubben die het geheele lichaam bedekken:
deze kleine fchubben zyn op een
verwonderenswaardige wyze gefchikt, en
op elkanderen gelecht, byna op'dezelve w y ze
als de halfrondgekapteLeyen,.die men op
zommige daken ziet.
Men ziet alleen zes openingen in het vel
van de Adder : de grootHe is die van den
bek: de anderen zyn de twee neusgaten, en
die welke aan het ondereinde van den buik,
aan het begin van den Haart is , deze bevat
niet alleen de opening van den darm , die
gefchikt is om den drek te loozen, maar ook
mede die van de teeldeelen, zoo wel van
de mannetjes als de wyfjes : deze opening.
wert bedekt door de laatfle van de grootHe
fchubben die in een halfronde gedaante uit-
fle ek t, en zich opent met nederwaarts te
wyken by de paaring, zoo ook wanneer de
sjonge Adders geboren worden, o f wanneer
de Adders haaren drek loozen. De oogen
hebben oogleden om dezelve, wanneer zulks
vereifcht wort, te bedekken: ^er zyn geèn
openingen in het vel óm doorgang voor het
gehoor te geven, de Natuur heeft .hier de
•neusgaten mede toegefchikt.
De Adders leggen doorgaans twee maaien
in het jaar deze gefchubde huit a f , onder
welke z y zich met een andere bekleet vin*
den, die geheel volmaakt is , en die in den
beginne veel fchooner fchynt, en luifierry-
ker kleuren heeft als die welke z y afgelecht
'hebben : als dan vormeert zich midlerwyl
weder -een andere, om op zyn beurt de Adder
tot een bekleedzel te verflrèkken, .wanneer
z y het geene dat haar bedekt', uittrekt.,
mdiervoegen dat de Adder altoos een dubbelt
vel heeft; en deze vellen , fchoon met.
fchubben bedekt, zyn echter doorfehynent
wanneer men dezelve tegeiis het licht be-
fchouwt.
De bek van de Adder beflaat voor een ge»
deelte uit een kraakbeenig been , dat met
de gefchubde huit bedekt is. : ter wederzyden
zyn twee buizen die de neüsgaten uitmaken,
welke ieder een kleine ronde opening en
hunne byzondere reukzenuuw hebben: deze
buizen diénen mede om twee kleine zenuwen
te bevatten, die beide uit de zylingfche
deelen van het bekkeneel voortkomen, om
de gehoorzin in de. neusgaten te veroorzaken.
Het geheele bekkeneel, is van een za-
mengepakte en zeer harde zelfflandigheit.
De zelfflandigheit van het brein is in v y f
voorname deelen gefcheiden: men merkt in
het zelve de achter harfenen op: -het rügge-
merg fchynt maar een lichaam met het zelve
uittemaken; het heeft de dikte van een klein
tarwegraan ; en gakt door alle de wervelbeenderen
van den ruggraat , tot dat het aan
het uiterfle van den Haart eindigt.
.De oogen van de Adder zyn_ zeer levendig
en haar befchouwing is zeer Herk en
Hout; alle derzelver deelen zyn vry over-
eenkomHig.met die van de oogen der andere
die»
dieren' r liaare 'tong is graauw , lang , en ge-
woonelyk in twee deelen gefpleten ; maar
in zommige Adders heeft zy drie, en zom-
tyds vier graauw©. punten : de vergramde
Adders, fchieten dezelve met zoo veel on-
Huimigheit uit-, dat zy een glimmende kool
o f phosphorus gelykt.. Men dacht voormaak
dat deze tong vergiftigt was , maar zy Heekt
niet,, en heeft niets vergiftigs: zy dient de
Adder voornamentlyk, gelyk mede de C o -
luber, om de kleine diertjes te verfchalken
die .zy verflinden willen : baare tong is van
het eene tot het andere einde met een foort
van fcheede bedekt.. Het kaakbeen van de
Adder is met twee- foor ten van tanden ge»-
wapent; te weten,, groote tanden, in welke
het venyn zyn verblyf heeft, en kleine ;
z y zyn krom- en omgebogen gelyk de hondstanden
van- het grootHe gedeelte der ver-
fcheurende dieren ; zy zyn zichtbaarlyk hol
tot naby derzelver punten, die. zeer bard en?
fcherp zyn;, waar dooi- zy dieper indringen,
gelyk, men zulks lichtelyk ontdekken- kan:
wanneer men dezelve in ’t midden doorbreekt
:. deze holligheit eindigt aan het bolle
gedeelte van- de tand met een kleine zichtbare
fpleet, nauwkeurig gelyk aan de fpleet’
van een - fchryfpèn, -en die het vergift doorlaat.
GaJen'us befchryft vry wél' deze ge-
Heitheit, wannéér hy zecht dat de Kwakzalvers
zich dóór de Adders laten byten, na,
dat zy te. vooren naauwkeurig.de openingen
van haare tanden-, welke het vergift doorlaten,
met een deeg toégeflopt hebben , omt'
hier door hunne aanfchouwers te doen ge-
looven dat zy zich door middel van hun tegengift
voor deszelfs fchadelyke uitwerkzelen
behoeden.- De Natuur heeft alleen een
kromme gedaante aan deze tanden gegeven,
om dat derzelver punten, wanneer de Adder
byten w il, zich recht oven liet deel zouden
bevinden; want dit dier verplicht zynde des—
zelfs kop tot dit einde optelichten, zoo zouden
de tanden die aan her kaakbeen vaH
zyn , zoo zy recht waren , met zoo veel
kracht, noch zoo; diep,, in het vleefch niet.
konnen doordringen..
De Dokter Me ad' zecht, in zyn PerMn-J
deling over de vergiften , dat h y , behalven
deze vergiftige tanden, die ge woonelyk.
rechtlynig, ten getale van een , twee o f drie-
aan iedere zyde;, aan het- eerfle been van het
©pperkaakbeen zyn vaHgehecht,. verfcheide ,
andere kleine tanden ontdekt heeft die aan
het zelve Been vaft waren : hunne punten
zyn. by uitnementheit hard * en zy zyn opdezelve
wys gefpleten; maar hunne worte*
len zyn zacht en flymachtig, gelyk de wortelen
van de tanden der kinderen, en zy zyn
altoos langs de ui-tgeHrektheit van het kaakbeen
geplaatfl : zy gaan van het been los
wanneer men dezelve maar eeriigzins aanroert
, ’t geen eenige Ontleedkundigen hééft
doen gei o oven dat zy aan de fpieren o f pee-
zen vaflgehecht waren-, vermits zy zónder
dit geheel onnut zouden- geweeR zyn ; zy
zyn gefchikt om de groote te vervangen,
wanneer die, door eenig toeval, uitgeHooten:
worden ;. hierom werden zy langzaam hard
en groot, tot dat zy eindelyk rechtlynig met
het been' wórden. Een bèwys dat zy niet
alle té-gelyk groeijen, is , dat zommige geen'
de mimte hardheit hebben, anderen beginnen
hard aan de punten, te worden,. en dus
vervolgens tot dat zy hunne volkomen groo-
te verkregen hebben* Derzelver getal is
niet Bepaalt, want men- vint ’er zomtyds tot
zes o f zeven a*tn. iedere zyde van het kakebeen
en zomtyds minder;, en dit is on<*e—
twyfëit de reden, dat de Ouden van elkanderen
verfchildea over het getal der tanden van,
de Adders.. •,
Men befpeurt mede een groot verfchil tus-
fchen de tanden en kaakbeen en, van de Adders
en Colubers,; want deze laatften hebben:
geen hondstanden,- maar zy overtreffen
de Adders in het getal- van kaakbeenderen
en tanden'; vermits zy vier opper en twee
onderkaakbeenderen- hebben-, en dertien tanden
aan ieder uitwendig epperkaakbeen,
méde zoo veel aan ieder onderkaakbeen, - en
twintig; aan ieder inwendig opperkaakbeen,
indiervoegen dat men: twee en negentig tanden
in een Coluber téllen kan;1 en. alle deze
tanden zyn gekromt, h o l, wit en' doorfchy-
nent-gelyk die der Adders.
De vergiftige 'tanden' van de Adder hebben:
in het inwendig gedeelte vairhunne wortelen
kleine openingen, die doorgang aan de
kleine' vaten geven., die dezelve het noodige
voedzél brengen. Hét is nuttig.' aantemer-
ken dat de Natuur aan de Adders tanden gegeven
Ijeeft,, wellcers kracht onafhankelyk
yan haaren ouderdom is ,. om dat zy haaren
roof zouden konnen dooden zoo ras zy ter
weerelt komen. De kleine tanden, o f die
yan het5 tweede' foort, zyn gelyk.de eerfce.
gekromt en omgebogen , doch zy hebben
noch fpfeeten noch openingen r zy maken
vier ryen uit, twee aan iedere zyde van den
muil; zy zyn aan het derde^ been van het:
opperkaakbeen vaHgehecht, en aan het:
tweedir