
fchen bekomen kan; boe jonger de plant is ,
hoe gemakkelyker z y te verplanten is. Vermits
dezen boom zeer fraai is , en een fchoo-
ne uitwerking in de laanen doet, zoo heeft
d*e Schryver van de Memorie die wy aangefruit
hebben, volgens zyne eigen ondervindingen
, een zeer gewichtige waarneming
gedaan, welke is , dat wanneer men wandelmanen
van dezelve aanlecht, men de ftut-
palen die men aan de voeten der boomen
plaatft, om hen tegen het gewelt van den
wind te onderfchragen, o f hen recht te doen
groeijen, altoos aan de zuidzyde moeten
geplaatft worden. In dezen ftaat, zecht hy,
verfchaffen zy meer nut als men denkt , vermits
den Noordenwind , zelfs in de koude
luchtftreken, zoo veel nadeel aan de eerft-
geplante boomen niet toebrengt, als de zui-
der Zon in den zomer.
Het Beukehout, van ’t welke men meenig-
vuldig gebruik maakt tot een groot getal nuttige
zaken, gelyk wy zien zullen , kan zelfs
in plaats van eikenhout gebruikt--worden, in
die landen in welke dit ontbreekt, zoo'men
een middel kon uitvinden om hét voor de:
wormen te bewaren. Het gebrek: en vermindering
van de eikeboomen , zecht den
Schryver van deze-Memorie, heeft de En—
gelfchen het eerlt het denkbeelt verfchaft
om ander hout in deszelfs plaats te gebruiken.
De Beuke-, die in ’t algemeen een
fchoone boom is , en die zeer hard hout
h e e ft, trok de opmerking van eenige van.
hunne ervaren Natuurkundigen tot zich : zy
trachten- om den- oorfprong van den-worm
te ontdekken-, aan welke het Beukehout
meer als ^eenig ander onderhevig- is-, en een
middel uktevmden om het zelve ’er voor te
behoeden. Hunne nafporingen waren niet
vruchteloos; E ïlh , geeft in- zyne bereidingen
van het timmerhout, middelen aan de
nand-om dit hout voorde wormen te bewaak
t 1 ; hy heeft opgemerkt dat het hout des te
meer aan wormen onderhevig-is, hoe meer
Zap het bevat: hy heeft hier op de middelen
gezocht om het zap uit het hout te trekken;
en hy is hier ürgeflaagt met het Beukehout
m water te wecken. Men bewaart dit hout
mede voor de wormen-, wanneer men het in
den rook plaatft, en met het te branden tot
dat ’ er een dunne zwarte'korft o.pkoomt.
Wanneer men deze wyzen, om dit hout te -
bereiden, vereenigt, zoo kan het bekwaam,
worden tot timmerhout, dat zoo wel in het
water als in de lucht beftant is; een eer-van
welke de. uitvinding, gelyk de Heer E/lis..
zecht, hem gerechtelyk in Engeland is toe-
gekent.
Men maakt van dit hout, op deze wys bereid,
in Engeland gebruik, tot den Scheepsbouw
voor de huit en de dekken,, tot welke
recht en glad hout vereifcht worden. Wanneer
het Beukenhout nauwkeurig van deszelfs
zap berooft is , zoo is het breukig en
aan fplyten onderhevig ; maar wanneer het
’er een weinig van behouden heeft, is het
buigzaam en veerkrachtig; het is mede van
een uitmuntent gebruik tot onderftellen voor
rytuigen, en riemen voor galeijen. Weinig
hout is van een zoo algemeen nut in het.
huishoudelyk gebruik: men maakt ’er Velgen
van raderen en affuiten voor het kanon af-
Vermits het zich gemakkelyk laat bearbeiden
, zoo wert het door verfchcide foorten.
van Werklieden tot een meeiïigce van huis-
fieraden gebruikt, de Schrynwerkers gebruiken
het zélve mede.' Het zou ongetwyfelt
zeer voordeelig zyn zoo ónze Werklieden
van de Engelfche wyze om dit hout te bereiden
gebruik maakten, om. de huisftóraden.
voor het knagen der wormen te bewaaren-
Men merkt dagelyks op dat de fchoppen,
klompen, greelboomen , en andere zaken,
die men van dit hout maakt, welke men in,
den rook hangt, die aan dit hout een fraije:
kleur geeft, zoo ras door de wormen niet,
aangetaft worden- De Draijers. vervaardigen
een meenigte zaken van dit hout; ’tg'eem
mede tot veel zaken door de Kokermalcera
en andere Werklieden gebruikt word.
. De Heer Dubamel zecht dat het mede van.
dit hout is dat men de meshechten maakt,
welke men yambette noemt. Wanneer de
hecht rauw gevormt is ,' lecht men hem onder
een pers in een vorm van gepolyft yzer,.
die men heet gemaakt, en met olie beftre--
ken heeft.- Dit hout Ondergaat een foort
van fmelting o f zachtwording. Een gedeelte
van het hout breid zich tut tufTchen.de
twee platen- die den yzeren vorm uitmaken
even als o f het een foort van metaal was-
en de hecht koomt naauwkeürig gevormt’
zeer glad. uit de vorm te voorfchyn, na dat
Hy een grooté trap van hardheit en een vry
aangename, kleur in den zelven verkregen
heeft.. In dezen ftaat, zecht h y , is het niet
meer mogelyk om de korl van het Beukehout
te herkennen;
De fthaak van- dè Beuke-pitten is by-
na zoo aangenaam, als die der hazelnoten.
Schoon zy zeer goed voor de dieren zyn -
en byzonder. voor. de. varkens en.duiven’ ,
Z£><3,
zoo zecht men echter, dat wanneer zy groen
door de menfchen gegeten worden, zy hen
een foort van dronkenfchap veroorzaken.
De olie die men uit de Béuke-pitten trekt is
zeer-zoet, en heeft veel overeenkomft mét
den nooten-olie. De Heer Isnard zecht in
een gefchrift dat in de Memorien van de
Koninglyke Franfche Akademie geplaatft is ,
dat dezen olie , verfch zynde, de maag hin-
derlyk is; maar dat hy deze kwade hoedanigheden
v erlieft, wanneer men hem een
jaar in wel geflopte aarde kruiken onder de
aarde gedolven bewaart. De Reukwerkers
bedienen zich zomtyds van denzelven-: men
maakt ’ er mede olie om te branden van.
B E V E R , Fiber, Caflof. Een viervoetig
halfïïachtigdier, dat, in woefte landen,
in maatfchappy leeft, en dat dan het.ppmer-
kent oog de grootfte, vernuftigheit in zyne
werken aanbied..
- De Bever heeft niet meer als drie o f vier
voeten lengte : zyn geheele- lichaam , uitgezonden
de ftaart,, is met tweederlei foor—
ten : van hair bezet, het lange hair en het
dons". Het dons is by uitftek fyn -en dicht,
een duim lang, en dient om het dier 'voor
de koude te befchutten. Het lange-hair-dient
om het dons voor de flyk en vochtigheit te*
bewaren. De kop van dit dier fchynt byna.
vierkant: zyne ooren zyn rond en-zeer kort,
en zyne- oogen klein. De mond" van den.
Bever is van vooren met vier fterke en fcher-
pe friytanden gewapent: twee: boven en twee
onder, gelyk dié der eekhorentjes-, ftekel-
varkens en rotten-, Hy heeft behalven dit,
zeftien maaltanden-, acht in-de bove en acht
in de bénede; kaak. Dit zyn , gelyk w y zien
zullen , de eenigfte- werktuigen van welke
hy zich bedient om. hout.te kappen , kleine
boomen neder te vellen' en- te vervoeren^
Hy bedient zich van zyne voorfte ■ pooten
als van handen, ten minften met- zoo veel
behendigheit als'de Eekhorentjes: derzelver
vingers zyn wel verdeelt-, wel van een ge--
fcheiden, met lange fpitzé nagels gewapent;,
in plaats dat die van de achterfte pooten met
een fterk vlies aan elkanderen gehecht zyn :
zy verftrekken hem voor vinnen i, en vprwy-
dèren zich- gelyk die der ganzen-, welkers,
tred de Bever voör een gedeelte mede op'
het land heeft; maar hy zwemt zeer wel..
Vermits de voorfte pooten van dit dier veel
korter, zyn ■ als de achterfte, zoo gaat het al- •
toos met den kop gebukt en den rug gekromtr.
Zyne. zinnen zyn zeer goed , en heeft vooral
een zeer fyne reuk: hy kan noch onrëinheit,
noch kwade reuken verdragen. De ftaart
van dit dier is aanmerkelyk en zeer gefchikt
tot de gebruiken die hy ’ er van maakt: 'hy is
lang, eën weinig plat, geheel met fchubben
bedekt, van fpieren voorzien, en altoos met
een vette en olieachtige zelfftandigheit bevochtigt,
die het water belet om intedrin-
gen.
De Bevers, zoo wel de mannetjes als wy f-
jes , hebben vier zakken , die onder de ingewanden
geplaatft zyn , in welke een onaangenaam
vloeibaar vocht vervat is , dat in
de lucht verdikt; dit is het geen men Bever--
zwym o f Bevergeil noemt, van welk men
gebruik in de Geneeskonft maakt, gelyk w y '
lager zien zullen. De teeldeelen van den-'
Bever zyn geenzins uitwendig zichtbaar,
wanneer ’er geen opfpanning plaats heeft
de zaadballen van deze dieren zyn in hun
lichaaimverborgen: dus is het klaar bewezen
dat het de ballen- niet zyn die de Bevergeil
bevatten-; en- by: gevolg is het valfch dat de
Bever dezelve affcheurt wanneer hy door de:
Jaggrs vervolgt w o r t, onv zich- van dezelve
te bevryden met hemde Bevergeil te laten ,
welke het oogmerk van hunne vervolgingen
is. Men'heeft redenen om-te gelooven dat
de Bevers van dit fmeerige vocht gebruik-
maken om- hun hair te bevochtigen-tem
einde zich. voor- de vochtigheit te befchutten.
De Jagers beftryken- met dit vocht de.ftrik-
ken die zy voor de verfcheurende dieren
fpannen , welke de Bevers, beoorlogen, gelyk
de Sabels, Vollen, Beeren, en-vooral,
de Carcajous , die dikwyls des winters de
woningen der Bevers verbreken, om hen in
dezelve te vérraflcheli. Zie deze.woorden.
Schoon dezen olie een zeer Hechte reuk-
van zich geeft, beftryken de vrouwen der
Wilden .’er echter haare hairen'mede.
Zoo v e e l, zecht de Heer de Bujfon, als:
den menfch zich .boven den ftaat der Natuur
verheven heeft, zoo veel zyn.de dieren.beneden
den zelven gedaalt. T o t dienftbaar-•
heit gebracht en onderworpen, o f als weer- •
fpannelingen gehandelt, en door het gewelt
verftrooit, zoo zyn hunne maatfchappyen te
niet gegaan, hunne vernuftigheit is vruchte- -
loos geworden , en hunne geringe konften
zyn verdwenen. Ieder foort heeft. zyne a l - -
getneene hoedanigheden verlooren en alle'
hebben zy alleen hunne byzondere eigen-
fchappen behouden , die in het eene. tot:
volmaaktheit gebracht zyn door voorbed- -
den, navolging en.opvoeding; en in de an- •
Q 3j dereJ