
omringende Organismen af, met welke elk wezen in concurrentie is ge-
komen — en eindelijk van de overerving (op zieh zelf een fluctueerend
element) van de kenmerken van tallooze voorvaders, welker vormen allen
weder door even ingewikkelde oorzaken waren bepaald. Het is
niet geloofelijk, dat de nakomelingen van twee Organismen, welke
oorspronkelijk aanmerkelijk van _ elkander afweken, later ooit zoozeer
tot elkander zouden naderen (convergeeren), dat zij in hnn geheele be-
werktuiging bijna geheel gelijk aan elkander werden. Ware dit geschied,
dan zouden wij, onafhankelijk van een genetisch verband, den zelfden
vorm herhaaldelijk in ver van elkander verwijderd liggende geologische
formaties ontmoeten; en hier weerspreekt de uitslag van het feitelijke
bewijsmateriaal elke dergelijke onderstelling.
Watson heeft ook tegengeworpen, dat de voortdurende werking der
natuurlijke teeltkeus met uiteenspreiding der kenmerken ten laatste tot
een onbegrensd aantal soorten moest voeren. Wat de bloot anorganische
uitwendige levensvoorwaarden betreff, komt het mij wel waarschijnlijk
voor, dat spoedig een voldoend aantal soorten voor alle eenigszins aan-
merkelijke verschillen van wärmte, vochtigheid enz. geschikt zou zijn
geworden (zieh daaraan zou hebben aangepast); maar ik geef vol-
komen toe, dat de wederkeerige betrekkingen tusschen de organische
■ wezens van meer gewicht zijn; en naarmate het aantal soorten in een
land bestendig toeneemt, moeten ook de organische levensvoorwaarden
hoe langer hoe ingewikkelder worden. Op het eerste gezicht schijnt
er dus geen grens te bestaan voor het aantal nuttige veranderingen van
maaksel en dus ook niet voor het aantal nieuwe soorten, dat zieh zal
vormen. ^Vij weten niet of zelfs het rijkst bevolkte gebied van de opper-
vlakte der aarde zoo volkomen van verschillende soorten is voorzien,
dat elk bruikbaar plaatsje in de huishouding der natuur is bezet, aan
Kaap de Goede Hoop en in Nieuw-Holland, die een zoo verbazend
groote hoeveelheid soorten bezitten, zijn nog vele europeesche soorten
genaturaliseerd. De geologie leert ons echter, dat van het begin van
het lange tertiaire tijdvak af het aantal weekdieren, en van het middelste
gedeelte van dat zelfde tijdvak af het aantal zoogdieren niet aanmerkelijk
of zelfs in het geheel niet is toegenomen. Wat is nu de hinderpaal,
die het oneindig toenemen van het aantal soorten belet ? De som van
het leven (ik bedoel niet het aantal soortvormen) op een gegeven gebied
moet een van de physische omstandigheden afhankelijke grens hebben,
zoodat als bedoeld gebied door zeer vele soorten wordt bewoond, elke
of bijna elke soort slechts door weinige individu’s zal worden vertegen-
woordigd; en zulke soorten loopen daarom gevaar, reeds door een toe -
vallige zwenking in den aard der jaargetijden of in het aantal harer
vijanden te gronde te gaan. Het vernielingsproces zal in dit geval snel
voortgaan, terwijl de vorming van nieuwe soorten steeds langzaam zal
gaan. Stellen wij, als een uiterst geval, dat er in Engeland evenvele
soorten als individu’s waren, dan zou de eerste de beste strenge winter
of droge zomer duizenden bij duizenden van soorten te gronde richten.
Zeldzame soorten (en elke soort zal zeldzaam worden, als het aantal
soorten in een streek in het oneindige aangroeit) zullen volgens het herhaaldelijk
uiteengezette beginsel in een gegeven tijd slechts weinige voor-
deelige afwijkingen opleveren; bij gevolg zal het proces der voortbrengmg
van nieuwe soortvormen daardoor worden verlangzaamd. Wordt een
soort zeer zeldzaam, dan moet ook het paren tusschen elkander na
bestaande bloedverwanten tot haar ondergang medewerken; eenige
schrijvers hebben in deze omstandigheid de oorzaak gezöcht van het
langzamerhand uitsterven der wisents 5), in Littauen, van het hert in
Schotland, van den beer in Noorwegen enz. Eindelijk (en dit schijnt
mij het belangrijkste te wezen) zal een heerschende soort, die reeds
vele mededingers in haar eigen vaderland heeft overwonnen, zieh hoe
langer hoe verder uitbreiden en andere trachten te verdringen. Alphonse
De Candolle heeft aangetoond, dat die soorten, welke zieh ver verspreiden,
gewoonlijk naar zeer verre uitbreiding streven, en daardoor in de ge-
legenheid komen, in verschillende streken verschillende concurrenten te
verdringen en uit te roeien, en zoo het overmatige toenemen van soortvormen
in de geheele wereld tegen te gaan. Dr. Hooker heeft onlangs
bewezen, dat op de zuidoostelijke punt van Nieuw-Zeeland, waar, gelijk
bekend is, vele indringers uit allerlei streken der wereld voorkomen, de
inheemsche australische soorten zeer in aantal zijn afgenomen. Ik matig
mij niet aan te zeggen, hoeveel betrekkelijk gewicht aan elk dezer oorzaken
moet worden gehecht, maar in vereeniging met elkander moeten
zij in elk geval aan de neiging tot een oneindige vermeerdering der
soortvormen in een streek grenzen stellen.
n D e Europeesche bison, dikwijls ten onrechte aueros genoemd. De wezenliike
aueros is (tenzij sommige tamme rassen of de halfwilde zouden in
sommige Engelsche parken er van afstammen) geheel uitgestorven^
D , Dr. H. ii. tl. v. L.