
scheidene Europeesche soorten ontdekt: andere soorten, niet door'den
mensch overgebracht, komen vöor op de läge vlakten; en volgens Dr
Hooker is er een lange lijst te maken van Europeesche geslachten, die
wel op Nieuw-Holland worden gevonden, maar niet in de tusschen ge-
egen heete luchtstreken. In het schoone werk, getiteld Introduction
e ora of New Zealand, van Dr. Hooker, vindt men dergeliike
merkwaardige feiten met betrekking tot dat gr-oote eiland opgesomd. En
mt dit alles bhjkt het dus, dat over de geheele aarde de planten, die
£Pir 6 , ge berg,0PPen en °P de gematigde lage vlakten van beide
halfronden, namehjk het noordelijke en het zuidelijke, groeien, somtijds
-vo komen de zelfden zijn, doch , dat zij nog veel vaker soortelijk ver-
•sc illen, ofschoon zij op de nauwste wijze aan elkander zijn verwant.
en moet echter in het oog houden, dat deze planten, streng genomen,
geen arctische vormen zijn; want gelijk H. C. Watson heeft opgemerkt':
* oe verder men van de pool naar den evenaar voortgaat, des te minder
vertoonen de Alpen- of bergplanten feitelijk een arctisch karakter.”
evens deze gelijke of nauw verwante vormen behooren velen der sooren,
ie ver van elkander gelegen streken bewonen, tot geslachten, die
egenwoordig met meer in de tusschengelegen tropische laaglanden worden
gevonden.
Hoewel dit körte overzicht slechts planten alleen betreff, kunnen er
evenwe volkomen dergelijke feiten betreffende de verspreiding van länderen
worden opgesomd. Ook van zeebewoners is het zelfde bekend.
lo t een voorbeeld mag ik een opmerking van Prof. Dana, die in dezen
voorzeker het hoogste gezag heeft, aanhalen. Die geleerde zegt: »het
is zekerhjk een merkwaardig feit, dat Nieuw-Zeeland in zijn schaaldie-
ren veel meer op Groot-Britannie, zijn tegenvoeter, gelijkt, dan op eenig
an er gedeelte der wereld.” Ook J. Richardson spreekt over het voor-
omen op de kusten van Nieuw-Zeeland, van Van Diemensland en van
andere eilanden van Australie, van noordelijke vischvormen. En, wat
zeeplanten aangaat, meldt Dr. Hooker mij, dat vijf en twintig soorten.
van wieren gemeen zijn aan Nieuw-Zeeland en aan Europa, doch niet
in de tusschengelegen keerkringszeeen worden gevonden.
Volgens de bovenvermelde feiten, namelijk het voorkomen van vormen
uit gematigde breedten op de bergen dwars door geheel aequatoriaal
Afrika en längs het schiereiland van Voor-Indie naar Ceylon en den
Maleischen Archipel, en op minder sterk uitgedrukte wijze dwars door
■het ver uitgestrekte Zuid-Amerika, schijnt het bijna zeker te wezen,
dat in een vroegere periode, en wel ongetwijfeld gedurende het aller-.
koudste gedeelte van den ijstijd, de laaglanden dier groote vastelanden
onder den evenaar overal door een aanmerkelijk aantal vormen uit de
gematigde luchtstreek bewoond zijn geweest. In dezen tijd was het klimaat
onder de keerkringen op de hoogte van den zeespiegel waarschijnlijk
bet zelfde, dat thans op die zelfde breedten op een hoogte van 1600
tot 2000 meter heerscht, en misschien zelfs nog kouder. Gedurende
dezen koudsten tijd moeten de laaglanden onder den evenaar met een
gemengden tropischen en gematigden plantengroei bekleed zijn geweest,
gelijkende op dien, welken Hooker beschrijft, die tegenwoordig op de lagere
hellingen van den Himalaya op een hoogte van 1300 tot 1700 meter
groeit, maar wellicht met een nog grooter heerschen van gematigde
vormen. Zoo vond verder Mann op het bergachtige eiland Fernando Po
in de bocht van Guinea, dat op de hoogte van ongeveer 1600 meter
vormen uit de gematigde luchtstreek beginnen op te treden. Op de
bergen van Panama vond Dr. Seemann den plantengroei op een hoogte
van slechts 660 meter aan dien van Mexico gelijk, bestaande uit:
»vormen van den keerkringsgordel in harmonische verbin ding met vormen
uit de gematigde luchtstreek.”
Wij willen thans onderzoeken, of Croll’s besluit, dat in den tijd, dat
het noordelijk halfrond in het koudste gedeelte van de groote ijsperiode
verkeerde, het zuidelijk halfrond daarentegen warmer was dan thans,
inderdaad eenig licht op de tegenwoordige, schijnbaar onverklaarbare *
vespreiding van verschillende Organismen over de gematigde deelen van
beide halfronden en op de gebergten der keerkringslanden werpt. De
ijstijd moet, in jaren uitgedrukt, zeer lang zijn geweest; en als wij ons
herinneren, over welke verbazende uitgestrektheden eenige genaturaliseerde
planten en dieren zieh binnen weinige eeuwen hebben verspreid, zullen
wij tot het besluit komen, dat die tijd lang genoeg- voor elken graad
van verhuizing zal zijn geweest. Wij weten, dat, naarmate de koude
toenam, hoe langer hoe meer soorten uit de poolstreken de gematigde
luchtstreek introkken; en volgens de boven medegedeelde feiten kan er nau-
welijks twijfel bestaan, dat eenigen der krachtigste, heerschende en het verst
verspreide soorten uit de gematigde luchtstreek haar intocht in de laaglanden
tusschen de keerkringen deden. De bewoners dezer warme
laaglanden zullen tegelijkertijd naar de tropische en sub-tropische streken
van het zuiden zijn getrokken; want het zuidelijk halfrond was destijds
warmer. Toen aan het einde van den ijstijd beide halfronden langzamer