
hun grootte van elkander kunnen onderscheiden. Ik bezit twee kleine
embryo s op spintus, doch ik heb vergeten er de namen op te zetten
en nu ben ik volstrekt niet in staat om te zeggen tot welke klasse zij
behooren. Zy kunnen hagedissen zijn of kleine vogels of zeer jonge
zoogdieren, zoo volkornen is de gelijkheid in de wijze van vorming van
den kop en den romp van deze dieren. De ledematen zijn evenwel nog
afwezig. Maar zelfs als zij hadden bestaan, zouden wij er inhuneerste
phase van ontwikkeling toch niets uit leeren; want de pooten van hagedissen
en zoogdieren, de vleugels en pooten van vogels, niet minder dan de handen
en voeten van den mensch ontwikkelen zieh allen uit den zelfden grond-
vorm De larven van de meeste schaaldieren op den zelfden trap van
ontwikkeling, gelijken volkornen op elkander, hoe verschillend de volwas^
sen dieren ook van elkander zullen worden, en het zelfde is het geval met
vele andere dieren^ Een spoor van zulk een gelijkheid blijft soms tot
m een lateren leeftyd merkbaar; zoo gelijken vogels van het zelfde
geslacht of van naverwante gedachten dikwijls op elkander in den
eersten vederdos, zooals wij in de gevlekte vederen der jonge lijsters
van alle soorten zien. De meeste soorten van het kattengeslacht zijn
gestreept of gevlekt, en zulke strepen of vlekken zijn ook duidelijk op
den jongen leeuw of puma te onderscheiden. Somtijds, ofschoon zelden
zien wij ook iets dergelijks bij de planten: zoo zijn de embryonale
bladeren van den gaspeldoorn (Vlex) en de eerste bladeren van Nieuw-
Hollandsche. acacia’s, die later slechts phyllodiums voortbrengen | gevind
o samengesteld gelijk de bladeren van de gewone vlinderbloemige planten'.
6 Pinten, waarm de embryo’s van zeer verschillende dieren der
zelfde klasse op elkander gelijken, hebben veelal geen onmiddellijke
=betrekkmg tot hun voorwaarden van bestaan. Wij kunnen, bij voor-
eeld, met onderstellen, dat het bijzondere lisvormige verloop der slag-
aderen ten opzichte van de kieuwspleten van de embryo’s der gewervelde
dieren, m betrekking staat tot gelijke.levensvoorwaarden - het jonge
zoogdier wordt gevoed in de baarmoeder; de jonge vogel in het ei; de
jonge kikvorsch m het schot onder water. Wij hebben niet meer reden om
aan zulk een betrekking te gelooven, dan wij hebben om te gelooven, dat de
gejfde beenderen in de hand van een mensch, in den vleugel van een vleerj
- 1 j u ^ U£ diunl! n°emt men vlak uitgespreide bladstelen zonder bladschijf
bladprpn ^ P,a a ^ ?an, de.n stwngel en hun verrichting met eigenlijke
aderen overeenkomen, doch zieh daarvan door hun verticalen stand en
er der e vastheid onderscheiden. Zij komen betrekkelijk zeldzaam voor.
Dr. H. H. H. v. Z. ;
muis en in de vin van een bruinvisch in betrekking staan tot gelijke levens-
voorwaarden. Niemand zal onderstellen, dat de strepen van den jongen
leeuw, of de vlekken van de jonge merel, van eenig nut zijn voor die dieren.
Het geval is echter anders, indien een dier gedurende een deel van
zijn embryonalen leeftijd werkend, actief, is, en in zijn eigen behoeften
moet voorzien. Dat tijdperk van handelen mag vroeger of later in het
leven intreden, maar als het komt, dan is de larve ook even volkornen
en doelmatig geschikt voor zijn levensvoorwaarden als een volwassen
dier. Door zulke bijzondere geschiktmaking of aanpassing, vooral wan-
neer die met een verdeeling van den arbeid over verschillende trappen
van ontwikkeling gepaard gaat, wordt de gelijkheid van de larven of
handelende embryo’s van alle verwante dieren somtijds zeer verduisterd.
Er zijn voorbeelden te geven van de larven van twee soorten of twee
groepen van soorten, die evenveel of zelfs meer van elkander verschillen
dan hun volwassen ouders. In de meeste gevallen blijkt echter bij alle
larven, ofschoon zij actief zijn, toch de wet van algemeene gelijkheid
der embryo’s. De rankpootigen geven ons daarvan een goed voorbeeld:
zelfs de beroemde Cuvier ontdekte niet, dat een eendemossel (Lepas)
een schaaldier was, wat zij ongetwijfeld is: een enkele blik op de larven
bewijst, dat dit op een onmiskenbare wijze het geval is. En de twee
groote hoofdverdeelingen der rankpootigen, de gesteelde en de vastzittende,
die zooveel in uitwendig voorkomen verschillen, hebben larven, die im
al hun toestanden nauwelijks van elkander zijn te onderscheiden.
In het algemeen wordt een embryo hooger bewerktuigd, hoe meer
het zieh ontwikkelt. Ik bezig deze uitdrukking, niettegenstaande ik weet,
dat het bijna onmogelijk is, goed te bepalen, wat hoog of laag is in
de bewerktuiging. Doch er is waarschijnlijk niemand, die zal betwisten,
dat de vlinder hooger ,staat dan de rups. In sommige gevallen evenwel
wordt het volwassen dier beschouwd lager te staan dan de larve, zooals
bij zekere tot de schaaldieren behoorende woekerdieren. Laat ons nog-
maals het oog op de cirrhipeden vestigen. In den eersten toestand
hebben de larven drie paar pooten, een zeer eenvoudig en enkelvoudig
oog, en een slurfvormigen mond, waarmede zij veel voedsel opnemen,.
want zij worden schielijk grooter. In den tweeden toestand, aan den
poptoestand des vlinders beantwoordende, hebben zij zes paar heerlijk
ingerichte zwempooten, een paar krachtige samengestelde oogen, en zeer
samengestelde sprieten; maar zij hebben een gesloten en onvolkomen
mond, en kunnen geen voedsel tot zieh nemen: hun bezigheid in dien.