zwaren tegen de leer der natuurlijke teeltkeus of verdwijnen geheel
en al. Alle hoofdfeiten der palaeontologie zeggen ons duidelijk, naar
het mij voorkomt, dat de soorten op de gewone wijze door voort-
planting zijn ontstaan; oude vormen zijn verdrongen door nieuwe
en verbeterde, voortgebracht door veranderlijkheid (variatie), en het
overleven der meest geschikten.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
OVER DE VERSPREIDING DER SOORTEN OVER DE AARDE.
De tegenwoordige verspreiding der soorten kan niet aan het versehil in de
physische levensvoorwaarden worden toegeschreven. — De groote belang-
njkheid van slagboomen. — De verwantschap der bewoners van het zelfde
vasteland. — Middelpunten van schepping. — Over de middelen ter ver-
spreidmg: verandering van het klimaat, van de hoogteligging des bodems
en dergelykem — De verstrooiing gedurerde den ijstijd. — Afwisseling der
ljstijden op het noordelijk en zuidelijk haifrond.
Als wij ons oog vestigen op de verspreiding der bewerktuigde wezens
over de oppervlakte der aarde, is het eerste groote feit, hetwelk ons
treft, dit, dat noch de gelijkheid, noch de ongelijkheid der bewoners
van de verschillende streken door de physische levensvoorwaarden kun-
nen worden verklaard. Alle schrijvers, die dit onderwerp hebben be
handeld, zijn in den laatsten tijd tot dit besluit gekomen. Amerika al-
leen zou genoeg zijn om de waarheid daarvan te bewijzen. Immers,
als wij de poolstreken en de noordelijke gematigde luchtstreek uitzon-
deren, stemmen alle schrijvers toe, dat de scheiding tusschen de oude
en meuwe wereld een der gewichtigste verdeelingen is, ten opzichte
van de geographische verspreiding der Organismen. Als wij over het
groote Amerikaansche vaste land reizen, van het midden der Vereenigde
btaten tot de zuiderspits, ontmoeten wij de meest verschillende toestan-
den: vochtige vlakten, dörre woestijnen, hooge bergen, grazige weiden,
bosschen, moerassen, meren en groote rivieren en bijna alle klimaten.
hr is nauwelijks een enkel klimaat of een enkele toestand in de Oude
Wereld, die geen tegenhanger heeft in de Nieuwe — ten minste in
zooverre het in het algemeen voor het gedijen van de zelfde soorten
wordt vereiseht. Het is waar, er kunnen wel eenige kleine gewesten
m de Oude Wereld worden aangewezen, die heeter zijn dan eenig ge-
wes m de Nieuwe, maar die worden niet door een bijzondere fauna
o llora bewoond; want men vindt zelden een groep van Organismen,
HET ONTSTAAN OER SOORTEN g g