
wegen zaden uit de West-Indien brengen, die, al waren zij niet reeds
gedood door zoolang in zout water te hebben gelegen, toch ons Euro-
peesch klimaat niet zouden verduren. In bijna elk jaar worden er een
of twee landvogels van Noord-Amerika door den wind over de geheele
Atlantische zee gedreven, en op de westelijke kust van Engeland of
Ierland geworpen; doch door die landverhuizers kan er slechts op eene
wijze zaad worden medegebracht, namelijk als er slijk aan hun pooten
kleeft en dit is op zieh zeit genomen reeds een zeer zeldzaam gevab
En zelfs al was dit het geval, hoe klein zou de kans zijn, dat een
zaadkorreltje juist in een günstige aarde viel en tot ontkiemen kwanv
Doch het zou een groote dwaling zijn te beweren, dat — wijl een wel
bewoond eiland, gelijk Engeland, in de laatste eeuwen geen landverhuizers
van Europa of van een ander vasteland, door zulke bij gelegen-
heid werkende middelen heeft ontvangen — een weinig bewoond eiland,
ofschoon verder van het vasteland gelegen, door dergelijke middelen
daarom ook geen landverhuizers kon ontvangen. Ik twijfel niet of van
honderd zaadkorrels of dieren, die naar een ander eiland worden
overgebracht, zelfs al is het veel minder dicht bewoond dan Engeland,
zal misschien niet meer dan een zoo wel geschikt zijn voor de nieuwe
woonplaats, dat het daar inheemsch wordt. Maar dit is, dunkt mij,
geen deugdelijk bezwaar tegen hetgeen door zulke middelen van ver-
voer, als wij boven hebben opgesomd, kan geschieden gedurende den
langen geologischen tijd, waarin een eiland werd opgeheven en gevormd,
en voordat het door planten en dieren werd bewoond. Op een onbe-
woond eiland, waar weinig of geen vemielende insekten of vogelsleven,
zal bijna elke zaadkorrel, die er bij toeval aan land komt, zekerlijk
ontkiemen en in het leven blijven, indien de plant slechts voor het
klimaat geschikt is.
DE VERSTROOIING GEDURENDE DEN IJSTIJD,
De volkomen gelijkheid van vele planten en dieren op bergtoppen,
die van elkander zijn gescheiden door honderderi mijlen laag land,
Waarinde bergbewoners onmogelijk zouden kunnen bestaan, is- een:
van de beste bewijzen voor het feit, dat de zelfde soort op verschil-
lende pulten kan leven, zonder dat er een schijn van mogelijkheid be-
staat, dat zij van de eene plaats naar de andere is verhuisd. Waarlijk
het is zeer merkwaardig te zien, dat er zoovelen van de zelfde planten
leven op de besneeuwde toppen der Alpen of Pyreneeen en indenoor-
delijkste gedeelten van Europa; maar het is nog veel merkwaardiger,;
dat de planten der Witte Bergen in de Vereenigde Staten van Amerika;
de zelfden zijn als die van Labrador, en bijna allen de zelfden als die
van de hoogste bergen van Europa, volgens zeggen van Asa Gray*
Reeds in 1747 gaven zulke feiten Gmelin aanleiding om te besluiten
dat de zelfde soort onafhankelijk op verscheidene van elkander verwij-
derde punten was geschapen; en wij zouden in dat geloof zijn geble-
ven, indien Agassiz en anderen niet de aandacht der natuuronderzoekers
met aandrang op den ij s t ij d hadden gericht — op den ijstijd, die,
zooals ons terstond zal blijken, een eenvoudige verklaring geeft van die
feiten. Wij hebben een menigte bewijzen van allerlei aard, dat, in een
zeer jong geologisch tijdvak, het midden van Europa zoowel als van
Noord-Amerika een koud klimaat heeft gehad. De puinhoopen van een
verbrand huis spreken niet duidelijker van het vuur, dat hen eens ver-
teerde, dan de bergen van Schotland en Wales met hun gegroefde hel-
lingen, afgeslepen oppervlakten en zwerfblokken spreken van de' berg-
ijsstroomen, waarmede hun dalen eens waren gevuld, Zoo grootelijks
is het klimaat van Europa sedert veranderd, dat er in het noorden van
Italie reusachtige steendijken, morainen, zijn, door oude bergijsstroomen
daar nedergelegd, die nu zijn bedekt met mais en begroeid met den
wijnstok. In een groot gedeelte der Vereenigde Staten wijzen zwerfblokken
en gesteenten door drijvende ijsbergen gegroefd en gekrast, ten
duidelijkste op het bestaan van een vroeger koud tijdperk.
De vroegere invloed van het koude klimaat op de verspreiding der
bewoners van Europa, zooals die met de grootste klaarheid door Edward
Forbes is voorgesteld, komt in de hoofdzaak op het volgende
neder. Doch wij zullen de daardoor gebeurde veranderingen het ge-
makkelijkst volgen, door ons te verbeelden, dat er langzamerhand een
nieuwe ijstijd intreedt, en dan weder verdwijnt, zooals het voorheen is
gebeurd, Toen het kouder werd en elke zuidelijke landstreek geschikt
werd voor noordsche schepselen, maar tevens pok siecht geschikt voor
haar vroegere meer gematigde wezens, werden de laatstan verdrongen
en namen de eersten hun plaatsen in. De bewoners der meer gematigde
landstreken trokken ten zelfden tijde meer zuidwaarts, tenzij zij door slag-
bpomen werden gekeerd: in dat geval stierven zij uit. De bergen werden
met sneeuw en ijs bedekt, en de vroegere bewoners der bergen