
die tot een kleine streek beperkt is, welke in haar levensvoorwaarden
slechts onbeduidend van de omringende gewesten verschilt. Maar hoe
hoogst verschillend zijn, niettegenstaande die overeenkomst van de levensvoorwaarden
der Oude en Nieuwe Werelden, de levende wezens,
die in beide voorkomen!
Als wij op het zuidelijke halfrond groote landstreken van Nieuw-Hol-
land, Zuid-Afrika en het westen van Zuid-Amerika, tusschen 25° en 35°
breedte, met elkander vergelijken, vinden wij gedeelten, die in alle op-
zichten zeer gelijk zijn, en echter is het niet mogelijk drie fauna’s en
flora's te vinden meer ongelijk aan elkander dan die der drie genoemde
landstreken. En verder, als wij de wezens van Zuid-Amerika ten zui-
den van den 35° vergelijken met die ten noorden van den 25°, welke door
een tusschenruimte van tien breedtegraden van elkander zijn gescheiden,
en gevolgelijk een zeer verschillend klimaat bewonen, dan bevinden wij,
dat zij oneindig meer op elkander gelijken dan op de wezens van
Afrika of van Nieuw-Holland op gelijke breedte. Ook ten opzichte van
zeedieren zijn dergelijke feiten bekend.
Een tweede voornaam punt in dezen is, dat slagboomen van allerlei
aard, of beletselen voor het vrijelijk heen en weer trekken en verhuizen,
in een nauwe betrekking staan tot de verschillen tusschen debewoners
van verschillende gewesten. Wij zien dit in het groote onderscheid van
bijna alle landdieren en landplanten der Nieuwe en Oude Werelden, met
uitzondering van de noordelijke gedeelten, waar de landen elkander bijna
aanraken, en waar vroeger, in een zeer weinig verschillend klimaat, een
vrije wederkeerige verhuizing kan hebben plaats gehad — dat is de vormen
der noordelijk gematigde luchtstreek kunnen uit beide werelddeelen heen
en weer zijn verhuisd, zooals de vormen der noordelijkste streken nog
heden doen. Wij zien het zelfde in het groote verschil tusschen de
bewoners van Nieuw-Holland, Afrika en Zuid-Amerika op gelijke breedte,
want die landen zijn zoo afgezonderd mogelijk van elkander. Wij zien
ook in elk afzonderlijk werelddeel het zelfde, want aan weerszijden van
hooge en lange gebergten, van groote woestijnen, en somtijds zelfs van
breede rivieren vinden wij verschillende wezens: doch daar gebergten,
woestijnen en rivieren niet onoverkomelijk zijn, en ook niet zoolang
hebben bestaan als de zeeen, die de vaste landen scheiden, zijn die
verschillen geringer dan die, welke de vaste landen kenmerken.
Ook in den Oceaan zien wij het zelfde. De zeefauna’s van de oos-
telijke en de westelijke kusten van Zuid- en Midden-Amerika zijn zeer
verschillend; zij hebben uiterst weinige weekdieren, schaaldieren en stekel-
huidigen met elkander gemeen; Günther heeft echter onlangs aangetoond,
dat ongeveer dertig percent van de visschen, aan weSrszijden van de landengte
van Panama de zelfden zijn; en dit feit heeft eenige natuuronderzoe-
kers doen onderstellen, dat de landengte vroeger open is geweest. Ten westen
van de Amerikaansche kusten strekt zieh een wijde en open oceaan uit,
zonder een eiland als rustplaats voor verhuizers: hier hebben wij dus een
slagboom van anderen aard; en zoodra wij dien zijn overgetrokken,
ontmoeten wij op en bij de oostelijke eilanden van den Stillen Oceaan een
andere en volkomen verschillende fauna. Zoodat er drie zeefauna’s ver
noordwaarts en zuidwaarts strekken, niet ver van elkander en op even-
wijdig loopende lijnen, en toch in overeenstemmende klimaten; maar
zij zijn door onoverkomelijke hinderpalen en slagboomen van elkander
gescheiden, hetzij door het land of door de wijde zee, en daarom verschillen
zij zoo grootelijks van elkander. Aan den anderen kant, nog
verder westwaarts trekkende, van de oostelijke eilanden der keerkrings-
gedeelten van den Stillen Oceaan, ontmoeten wij geen onoverkomelijke
slagboomen, maar wel vinden wij tallooze eilanden of aaneengeschakelde
kusten, als rustplaatsen, totdat wij, na de helft der aarde te zijn omge-
trokken, op de kusten van Afrika aanlanden: en zie! over die verba-
zende uitgestrektheid vinden wij geen wel afgebakende of verschillende
zeefauna’s. Ofschoon er nauwelijks een weekdier, een schaaldier of een
viseh gemeen is aan de bovengenoemde drie aaneengrenzende fauna’s
van Amerika’s oost- en westkust en de oostelijke eilanden van den Stillen
Oceaan, reiken toch vele visschen van den Stillen tot den Indischen
Oceaan, en zijn vele weekdieren gemeen aan de oostelijke eilanden van
den Stillen Oceaan en de oostkust van Afrika, op bijna volkomen tegen-
overgestelde lengtegraden.
Een derde voornaam punt, gedeeltelijk in de twee vorige besloten,
is de algemeene onderlinge verwantschap der wezens van het zelfde
vasteland of van de zelfde zee; ofschoon de soorten op verschillende
plekken en hoogten onderscheiden zijn. Dit is een zeer algemeene wet,
die op elk vasteland wordt gevolgd. Desniettemin wordt een natuur-
onderzoeker, die bij voorbeeld van noord tot zuid reist, getroffen door
de wijze, waarop de opvolgende groepen der schepselen soortelijk verschillen,
en echter duidelijk nauw met elkander zijn verwant. Hij hoort
naverwante en echter verschillende soorten van vogels bijna gelijk zin-
gen, ziet hun nesten bijna gelijk ingericht, en de eieren bijna gelijk van