
Het Waarneraingsverraogen bij de Lagere Dieren.
(Uit „Malure”, 13 Maart 1873; Vol. VII, biz. 360.1
VERTAALD DOOR
Dr. H. HARTOGH HEYS VAN ZOUTEVEEN.
Daar de belangstelling van verscheidene personen is opgewekt door
het besluit van den heer Wallace, dat dieren hun terugweg vinden door
het herkennen van den reuk van plaatsen, die zij op hun heenreis
in opgesloten toestand zijn gepasseerd, zult gij wellicht het volgende
kleine feit vermeldingswaard achten. Ik bevond mij voor vele jaren in
een postwagen; voor de eerste herberg hield de koetsier gedurende
een gedeelte eener seconde stil. Hij handelde eveneens, toen wij aan
een tweede herberg kwamen, en toen vroeg ik hem naar de reden. Hij
wees op een der paarden en zeide, dat het sedert lang volkomen blind
was en dat het op elke plaats van den weg bleef staan, waar het
vroeger had stilgehouden. Bij ervaring had hij bevonden, dat door het
stilhouden van het rijtuig minder tijd verloren ging, dan wanneer hij
beproefde, het paard voorbij de plaats te drijven; want het vergenoegde
zieh met een oogenblik oponthoud. Hierna nam ik hetzelfde waar, en
het was duidelijk, dat het, vöör de koetsier de andere paarden inhield,
nauwkeurig elke herberg aan den weg kende, want het bleef iets vroeger
dan alle anderen staan. Het is, meen ik, nauweJijks aan twijfel
onderhevig, dat de merrie al deze huizen door den reuk herkende. Aan-
gaande katten zijn zoovele gevallen bericht, waarin zij, in manden ge-
sloten en weggevoerd, van een aanmerkelijken afstand naar hun vroegere
woonplaats terugkeerden, dat ik ze nauwelijks kan betwijfelen, hoewel
deze geschiedenissen door vele lieden voor ongeloofwaardig worden
gehouden. Zoover ik heb waargenomen, bezitten katten geen zeer
scherp reukvermogen, en schijnen hun prooi door het gezicht of gehoor
te ontdekken. Dit geeft mij aanleiding een ander onbeduidend feit te
vermelden. Ik zond een rijpaard met den spoorweg via Yarmouth van
Kent naar Fresh-Water-Bay op het eiland Wight. Den eersten dag,
waarop ik oostwaarts reed, was mijn paard, toen ik omkeerde om de
terugreis aan te nemen, zeer weinig geneigd, naar zijn stal terug te
keeren, en draaide zieh verscheidene malen in het rond. Dit gaf mij
aanleiding, herhaalde proeven te nemen, en telkens, als ik den teugel
vierde keerde het scherp om, en begon een weinig noordelijk naar het
oosten te loopen, ongeveer in de richting van zijn vroeger rerblijf in
Kent. Ik had dit paard verscheidene jaren dagelijks bereden, en nooit
te voren had het zieh aldus gedragen. Mijn indruk was, dat het eem-
germate de richting wist, van waar het naar Wight was gebracht,
moet nog vermelden, dat het laatste Station van Yarmouth naar
Fresh-Water-Bay nauwkeurig zuidwaarts ligt; op dezen weg was
het door mijn groom bereden, maar toonde nimmer verlangen m
die zelfde richting terug te keeren. Ik had dit paard eemge jaren
te voren van een heer in mijn nabuurschap gekocht, die het sedert
langen tijd had bezeten. Hoewel weinig waarschijnlijk is het toch
niet onmogelijk, dat het paard op het eiland Wight was geboren.
Zelfs als wij de dieren een zin voor de hemelstreken toekennen, waar-
voor geen bewijs voorhanden is, hoe zouden wij dien dan b. v. voor
de sehildpadden in rekening kunnen brengen, die vroeger in .scharen,
en slechts op een zekeren tijd van het jaar, naar het eiland Ascension
trokken, en haar weg naar dit plekje land in het midden van den
grooten Atlantischen Oceaan vonden ?
OVERGEKRPD INSTINKT.
[Uit „Nature", 13 Febr. 1873; Vol. VII, biz. 281J
VERTAALD DOOR
Dr. H. HARTOGH HEYS VAN ZOUTEVEEN.
De volgende brief schijnt mij zoo belangrijk, en de juistheid van den
inhoud door een zoo groote autoriteit gewaarborgd, dat lk van den heer
Huggins verlof heb gevraagd en gekregen hem te publiceeren. Niemand,
welke dieren, hetzij in de natuur of in tammen toestand, aandachtig