
blootgesteld, de een of andere zeer zeldzame afwijking wordt waarge-
iiomen, een afwijking, die aan een buitengewonen samenloop van om-
standigheden is toe te schrijven, ja al is het dat zij slechts eenmaal
Onder een getal van verseheidene millioenen mdividus wordt gezien,
en als wij vervolgens zien, dat die afwijking van den vader op den
zoon overgaat en zieh weder vertoont - dan immers blijft ons me s
anders over dan ook haar toe te schrijven aan de zelfde erfelijkheid.
ledereen weet gevallen op te noetnen van albinismus, huidvlekken zeer
weligen haargroei en dergelijke dingen bij de leden van de zelfde farm-
lie voorkomende. Indien vreemde en zeldzame afwijkmgen waarlij
erfelijk zijn, dan mögen wij ten minste minder vreemde en minder
zeldzame afwijkingen wel met vrijmoedigheid voor erfelijk verk ar .
Het is niet ongerijmd te stellen, dat de erfelijkheid van het eene of
andere kenteeken regel, en de niet-erfelijkheid mtzondermg 1SDe
wetten, die de erfelijkheid regeeren, zijn volkomen onbekend.
niemand kan.zeggen waarom een bijzonderheid van onderscheidene m-
S > s eener zelfde soort, of van individu’s van verschillende soorten
somtijds erfelijk is en somtijds niet; waarom het kmd met zelderi door
zekere bijzonderheden op zijn grootvader of grootmoeder o nog
verwijderde bloedverwanten gelijkt; waarom zekere bijzonderh«eidvee-
tijds wordt overgebracht van de eene sekse op beide seksen of op slechts
MM sekse, en wel gewoonlijk, maar niet bij mtsluitmg, op de zelfde
sekse Het is bekend, maar voor ons hier niet van zeer vee gew ,
dat sommige bijzonderheden van de mannetjes onzer huisdieren veel-
tijds worden overgebracht, hetzij bij uitsluitmg .hetzij m veel sterkere
gJaad, op de mannelijke jongen alleen. Veel belangnjker is de waar-
neming dat, als zekere bijzonderheid zieh voor het eerst m een bepaald
tijdperk des levens vertoont, zij altijd geneigd is om ook m de nako-
melingen op den daaraan beantwoordenden tijd te voorschijn te kome ’
hoewS somtijds vroeger. In vele gevallen kan dit ook met anders: de
overerfelijke bijzonderheden der horens van het rund kunnen zi
slechts dan en niet eerder bij het kalf vertoonen, dan ten tyde waarop
de horens zieh ontwikkelen; bijzonderheden van den zydeworm vertoonen
zieh steeds, hetzij in den rups- hetzij in den poptoestand, op den
zelfden tijd waarop zij bij de ouders werden waargenomen. Maar erfe-
lijke ziekten en andere dergelijke omstandigheden doen mi^ elooJ® ’
dat de bovengenoemde regel bovendien in ruimeren zm
en dat al is er geen reden op te sporen, waarom zekere bijzonderheid
zieh op den eenen of anderen leeftijd moet vertoonen, zij toch altijd
een neiging vertoont om bij de nakomelingen op den zelfden tijd te ver-
schijnen, waarop zij bij de ouders het eerst is versehenen. Ik geloof,
dat deze regel van het hoogste gewicht is in de kennis van de wetten
des embryonalen levens. Doch onze opmerkingen bepalen zieh slechts
tot het te v o o r s c h i j n k ome n van een bijzonderheid en niet tot
de eerste oorzaak daarvan, welke misschien in de eitjes of in het mannelijke
element reeds werkzaam is geweest. Wij zien bij het gekruiste
jong van een korthoornige koe en een langhoornigen stier, dat de lengte
der horens, hoev/el zij zieh eerst veel later in het leven vertoont, toch
klaarblijkelijk aan het mannelijke element is te danken.
Daar ik van den terugkeer tot den vorm der grootouders heb vermeld,
wil ik hier ook een enkel woord zeggen over hetgeen sommige
natuuronderzoekers beweren, namelijk dat onze tamme huisdieren, zoo-
dra zij in den wilden staat kunnen terugkeeren, langzaam maar zeker
wederom de oorspronkelijke kenmerken van den wilden voorvader ver-
krijgen. Daarom heeft men willen beweren, dat men niet van tamme
rässen tot wilde soorten mocht besluiten. Ik heb vruchteloos getracht
te ontdekken op welke bepaalde feiten de bovengemelde Stelling mocht
steunen, en het bewijs, dat zij waarheid is, zou hoogst moeielijk zijn
te leveren: wij mögen veilig stellen, dat het voor een menigte rassen
van tamme dieren volkomen onmogelijk is om in den wilden staat te
leven. In vele gevallen weten wij niet eens hoe en wat de wilde stam
was, en kunnen derhalve onmogelijk uitmaken of er volkomen terugkeer
heeft plaats gehad of niet. Het zou noodzakelijk zijn, ten einde een
kruising met hare gevolgen te beletten, dat slechts een enkel ras in
zijn nieuw vaderland werd vrij gelaten. Ik stem toe, dat het waar is*
dat sommige rassen nu en dan in sommige kenmerken tot den voorou-
derlijken vorm terugkeeren. Het is niet onwaarschijnlijk dat, als het
mogelijk was om gedurende verseheidene generaties aaneen, b.v. de
verschillende verscheidenheden van kool op een zeer schralen grond te
verbouwen, zij grootendeels, ja zeifs wel geheel en al tot de oorspronkelijke
wilde koolplant zouden terugkeeren. Dat men dien terugkeer
voor een groot gedeelte aan den invloed van den schralen bodem moet
toeschrijven, is vrij duidelijk. Doch hetzij die proefneming gelukte o f
niet, zij is voor onze redeneering niet van belang, want door die proefneming
zijn de levensvoorwaarden veranderd.
Als men kon aantoonen, dat onze huisdieren en cultuurplanten dui