
jonge planten bevordert ten tijde van hären strijd met andere planten,
die aan alle zijden krachtig opschieten.
Zie de plant midden in haar eigen gebied: waarom verdubbelt of ver-
vierdubbelt zij haar aantal niet ? Wij weten, dat zij volkomen in staat
is om weörstand te kunnen bieden aan een weinig meer wärmte of koude,
droogte of vochtigheid, want elders groeit zij, waar het een weinig warmer
of kouder, of droger of voehtiger is. In dit geval zien wij duide-
lijk dat, als wij in onze verbeelding aan de plant de macht om in getal
toe te nemen zouden willen geven, wij haar tevens eenig voordeel boven
hare mededingers of over de dieren, welke haar tot voedsel gebruiken,
moesten geven Nu, op de grens van haar aardrijkskundig gebied zou
eenige verandering in haar samenstelling, waardoor zij beter weerstand
zou kunnen bieden aan het klimaat, voorzeker een groot voordeel voor
onze plant zijn. Doch er bestaan redenen genoeg om te gelooven, dat
er sleehts weinige planten of dieren zijn, die zulk een uitgestrekt gebied
hebben, dat zij. worden vernietigd door de strengheid van het klimaat
alleen. Eerst als wij de uiterste grenzen des levens aan de
polen of in een dorre zandwoestijn bereiken, zullen wij de mede-
dinging zien ophouden. Het land mag zeer koud of zeer droog zijn,
er zal toch mededinging zijn tusschen eenige soorten of tusschen de
individu s van de zelfde soort, om op de wärmste of op de vochtigste
plekjes te mögen staan.
Uit dit alles blijkt. het derhalve, dat, als een plant of een dier in
een nieuw land tusschen nieuwe mededingers wordt geplaatst, en of-
schoon het klimaat nauwkeurig gelijk is aan dat van het vaderland,
echter de levensvoorwaarden zeer zullen verschillen en wezenlijk anders
zijn. Als wij wenschen, dat zulk een soort zieh verspreide en vermeer-
dere in het nieuwe vaderland, dan moeten wij iets anders voor haar
doen dan wij in haar vaderland met dat doel voor haar zouden hebben
gedaan, want wij moeten haar eenig voordeel weten te verschaffen
boven een geheel verschillende soort van mededingers of van vijanden.
Het is wel goed in onze verbeelding te trachten aan den eenen vorm
eenig voordeel te geven boven den anderen. Wij weten misschien in
geen enkel geval, wat wij moeten doen om hierin te zullen slagen.
Zoo iets zal ons overtuigen van onze diepe onwetendhe d ten opzichte
van de wederkeerige verhoudingen der bewerktuigde wezens tot elkander
: een overluiging even noodzakelijk als moeielijk te verkrijgen. Alles
wat wij kunnen doen, is steeds in gedachten te houden, dat elk bewerktuigd
wezen naar vermeerdering in getal streeft; dat elk in zeker
tijdperk zijns levens, gedurende zeker jaargetijde of bij tusschenpoozen
moet strijden om te blijven bestaan; en dat elk op zijn beurt een
groote vernietiging moet ondergaan. Doch bij het zien van dien strijd
mögen wij ons troosten met het vaste geloof, dat de oorlog in de na-
tuur niet altijd duurt; dat geen schepsel er vrees voor heeft; dat de
dood in ’t algemeen plotseling i s ; en dat de krachtige, de gezonde
en gelukkige in het leven blijft en zieh vermenigvuldigt.