
welke door een in een kooi gehouden goudvink waren afgebeten, over
welke hier nog zal moeten worden gesproken, en bij vijftien daarvan
is met alleen het vruchtbeginsel in kleine stukken gewreven of geheel
vermeid, maar zijn ook alle eitjes op een of twee na verslonden. In
eenige gevallen bleek de kelk ook nog in de lengte opengespleten te
zijn. Het vruchtbeginsel was in den zelfden toestand bij dertien kleine
stukken van kelken, die dicht bij een wilde gewone sleutelboemplant
op den grond lagen. Het is dus duidelijk, dat de jonge zaden het
voornaamste aanloksel vormen, maar als de vogels door drukking de
eitjes naar buiten persen, kan het niet missen, of de nectar wordt aan
het open einde mede naar buiten geperst, gelijk het ook gebeurde, als
he soortgelijke snippertjes tusschen mijn vingers samendrukte. De vogels
krxjgen zoo een lekkernij, namelijk versehe eieren met zoete saus. Ikdenk
nog heden, dat de nectar een gedeelte van de aantrekkingskracht uitoefent,
daar in kooien gehouden goudvinken en kanarievogels zeer veel
van suiker houden, en nog meer, omdat de heer C. J. Monro mij eenige
bloesems van een kerseboom uit de nabijheid van Barnet heeft gezonden,
die gedurende verscheidene jaren aanvallen heeft te verduren
gehad, en hij bevindt, dat velen van de bloemen, zoowel die nog op
den boom zaten als die op* den grond lagen, van tamelijk groote, onregelmatige
gaten in den kelk waren voorzien, soortgelijk, maar veel
grooter, dan die, welke dikwijls door hommels worden voortgebracht,
als zij de bloemen op onwettige 1 wijze plünderen. Nu is de binnenzijde
der kersebloesem rondom het vruchtbeginsel (als zij tegen het bezoek
van insekten is beschut) met nectardroppels bedauwd, welke zieh tusschenbeide
zoo ophoopen, dat zij den grond der bloem vullen. In het gevat
van den kersebloesem kan ik niet betwijfelen, dat hierin het aanlokseL
bestaat; want ik onderzocht het vruchtbeginsel van tien bloesems, en,
hoewel zij allen door den snavel van den vogel waren geschramd
en er in vele gevallen in was gepikt, bleken de eitjes steeds onbe-
schadigd te zijn.
Om nu tot de stengellooze sleutelbloemen terug te keeren, schijnt.
het mij volgens de ontvangen berichten, dat de bloemen, zoowel bij,
een het’ als/ e horamels van boven in de bloem drinon
r i , W V beschädigen, en daardoor het stuifmeel van de eene bloem
dan a l s “tw aT p ln n /w gfn f 1 d® ?evruchting tot stand brengen- zij betalen
VpIIt Uo» voor wat zij gemeten; onwettig, als zij een gat onder in den
bewii7Pn Z° ° ZOet der bloem genieten, zonder newyzen. Dr>e eHn< wHe deHr diYe nszt te
Preston in Lankashire, in Noord-Hampshire, Devonshire en Ierland, als
in Könt op de door mij beschreven wijze worden afgesneden. Op
eenige andere plaatsen, welke het niet de moeite waard is, op te geven,
waar vele stengellooze sleutelbloemen voorkomen, hebben zij geen der-
gelijke aanvallen te verduren gehad, en dit mag mogelijk worden toe-
geschreven aan de omstandigheid, dat haar bijzondere vijand, namelijk,.
gelijk ik thans vermoed, de goudvink, geen algemeen verspreide vogel
is. In mijn eerste mededeeling merkte ik op, dat als de gewoonte oia
de bloemen af te bijten, wijd verspreid bleek te zijn, wij haar als een
instinktmatige of overgeerfde zouden moeten beschouwen, daar het niet.
waarschijnlijk is, dat iedere vogel gedurende zijn individueelen levens-
duur nauwkeurig de piek zou leeren kennen, waar de nectar en, gelijk
ik er nu bij moet voegen, de eitjes verborgen liggen; of de bloemen
zoo handig en op het juiste punt zou leeren afbijten. Professor Frankland
heeft mij een interessant bewijs medegedeeld, dat de gewoonte
instinktmatig is. Toen hij mijn brief las, trof het toevallig, dat hij in
de kamer een ruiker gewone sleutelbloemen en een goudvink in een
kooi had, aan welken laatste hij dadelijk eenige dezer gewone en later
vele stengellooze sleutelbloemen gaf. Deze laatsten werden volkomen
op de zelfde wijze en juist even netjes afgesneden, als door de wilde
vogels hier in den omtrek. Ik weet, dat dit zoo was, daar ik de afgesneden
deelen zelf heb onderzocht. De vogel was bij dat werk zoo
ijverig, dat hij in drie minuten gemakkelijk twintig bloemen vermeide:
een enkel wild paartje zou dus een groote verwoesting aanrichten.
Prof. Frankland deelt mij mede, dat deze vogel de afgesneden deelen
met zijn snavel samendrukte, hen langzamerhand naar de eene zijde naar
buiten werkte en daarop liet vallen. Zoo werden er de eitjes uitgehaald
en noodwendig ook de nectar uitgeperst. Een kanarievogel, wien eenige
stengellooze en gewone sleutelbloemen werden gegeven, greep alle deelen
zonder onderscheid aan, en vrat kroon, kelk en stengel op. Een dame deelt
mij nog mede, dat haar kanarievogel en sijsje stengellooze en gewone sleutelbloemen,
als zij er bij kunnen komen, altijd aanvallen. Zij bijten algemeen
eerst een onregelmatig gat tegenover het vruchtbeginsel door den kelk,.
en halen er de eitjes uit, gelijk ik het bij bloemen vond, die mij werden
overgezonden, maar de eitjes waren er niet zoo goed uitgepeld als
bij den goudvink, en de nectar kon door deze wijze van aanval niet
worden verkregen.
Nu komt echter het interessante punt: de straks genoemde, in een