
dikwijls bij, zelfs bij dieren, die laag staan op de ladder der natuur.
Fred Cuvier en verscheiden oudere geleerden hebben het mstmM
bii de gewoonte vergeleken. Die vergelijking geeft, dunkt mij, wel een
zeer nauwkeurige voörstelling van den zielstoestand, waarin een hande-
ling van bet instinkt wordt uitgevoerd, maar niet van haar oorsprong.
Hoe onbewust worden door de gewoonte vele handelingen uitgevoerd,
zelis niet zelden lijnrecht in tegönspraak met onzen bewusten wd . Zij
können echter door den wil of door de rede worden gewyzigd.
Soramige gewöonten vereenigen zieh lichtelijk met andere gewoonten
en met zekere tijdstippen des levens of ook met. zekere toestanden des
lichaams Eens verkregen, blijven zij soms het geheele leven door be-
staan. Zulke punten van gelijkheid tusschen de gewoonte en het Instinkt
zijn er veel. Gelijk bij het zingen van een zeer bekend liedje,
zoo volgt ook bij het instinkt de eene handeling op de andere m zeke-
ren rhytmus: als iemand wordt gestoord in het zingen van een hedje
of in het van buiten opzeggen van een gedieht, is hij meestal genoo -
zaakt een eind weegs terug te gaan, om de gewone gedachtenreeks
weder te vinden. Zoo iets zag P. Huber ook bij zekere soort van rups,
die bezig was, haar zeer ingewikkelden cocon te spinnen. Nam hij:
haar uit dien cocon, nadat zij dien, laat ons zeggen tot den zesden trap.
had voltooid, en zette hij haar nu in een anderen, die slechts tot den
derden trap was voltooid, zoo maakte zij eenvoudig den vierden en vijfden.
trap nogmaals, vöör zij met den zesden begon. Nam hij haar echter
uit een b. v. tot den derden graad voltooiden cocon en zette haar in
een die tot den zesden was voltooid, zoodat zij haar werk reeds groo-
tendeels gedaan vond, dan zag zij dit voordeel volstrekt met in, maar
ving in groote verwarring over dezen stand van zaken, het werk nogmaals
op den derden trap aan, daar, waar zij het in haar eigen cocon:
had verlaten, en zocht van daar beginnende het reeds gedane werkten
einde te brengen. J E
Onderstellen wij nu, dat een handelmg der gewoonte erfelijk wordt
en ik geloof, dat het kan worden bewezen, dat zulks somtijds gebeurt
dan wordt de gelijkheid tusschen hetgeen oorspronkelijk een gewoonte
was en hetgeen instinkt wordt genoemd, zöö groot, dat er geen onderscheid
is te zien. Als Mozart, toen hij drie jaar oud was, m plaatsvan
met zeer weinig onderwijs op de piano te speien, een deuntje had gespeeld
zonder het minste onderricht, zou men met recht hebben mögen
zeggen, dat hij het uit instinkt deed. Doch het zou de grootste dwaling
zijn te onderstellen, dat het grootste gedeelte der instinkten reeds
door de gewoonte in een generatie waren verkregen en vervolgens door
volgende generaties overgeerfd. Het is duidelijk te bewijzen, dat
de wonderlijkste instinkten, welke wij kennen, namelijk die van de ho-
nigbij en van vele mieren, onmogelijk op die wijze kunnen zijn verkregen.
Algemeen neemt men aan, dat de instinkten voor het welzijn van
elke soort onder haar tegenwoordige levensvoorwaarden, even belang-
rijk zijn als de lichaamsinrichting. Als de levensvoorwaarden veränderen,
is het mogelijk, dat geringe wijzigingen van het instinkt ten voordeele
kunnen zijn van een soort; en indien het kan worden bewezen, dat instinkten
voor geringe wijzigingen vatbaar zijn, dan zie ik geen reden
wc.arom de natuurlijke teeltkeus niet in staat zou zijn om zulke wijzigingen
van het instinkt te bewaren en op te hoopen, namelijk indien
zij voor het eene of andere doel nuttig zijn. Zoo, geloof ik, is de oorsprong
geweest zelfs van de meest samengestelde en wonderbaarste instinkten.
Gelijk er wijzigingen des lichaams ontstaan en worden ver-
groot door de gewoonte of door het gebruik, en worden verminderd of
verloren gaan door onbruik, moet het ook met de instinkten het geval
zijn geweest. Doch ik geloof, dät de uitwerkselen van de gewoonte zeer
ondergeschikt zijn aan de uitwerkselen van de natuurlijke teeltkeus, in
hetgeen »toevallige wijzigingen van het instinkt” mag worden geheeten,
dat is zulke wijzigingen die worden voortgebrächt door de zelfde onbe-
kende oorzaken, welke geringe afwijkingen in de lichamelijke inrichting
verwekken.
Het is niet mogelijk dat er een ingewikkeld instinkt door de natuurlijke
teeltkeus wordt voortgebrächt, tenzij er een menigte geringe,,
maar nuttige veranderingen ontstaan, die langzamerhand en trapsgewijs
kunnen worden opgehoopt. Daarom, gelijk in het geval van lichamelijke
inrichtingen, moeten wij in de natuur vinden niet de werkelijke
overgangen en trappen, waarop elk instinkt is verkregen want die
kunnen slechts worden gevonden bij de voorvaderen in de rechte lijn
alleen van elke soort — maar wij moeten een spoor van zulke overgangen
en trappen vinden in de zijdelingsche lijnen van afkomst, of wij.
moeten ten minste in . staat zijn om te bewijzen, dat trappen van dien
aard mogelijk zijn. En daartoe zijn wij stellig in staat. Het heeft
mij verwonderd te zien — in acht nemende hoe weinig de instinkten
der dieren in het algemeen, behalve in Europa en in Noord-Amerika*