îijke teeltkeus zijn verwekt. Wij weten volstrekt niet wat haar oorzaak
•is, wij kunnen haar zelfs niet toeschrijven aan eenigen invloed der
nabuurschap, zooals aan een betrekkelijken stand, enz.
Ik wil hier slechts eenigebijzonderevoorbeelden daarvan geven. Het is zoo
gewoon op de zelfde plant bloemen te vinden, die tetrameer, pentameer
•enz. zijn, dat ik daarover niet behoef te spreken, doch daar wijzigingen
in de getallen betrekkelijk zeldzaam zijn, als de deelen weinig in getal
zijn, moet ik melden, dat, volgens De Candolle, de bloemen van Papa-
ver bracteatum ôf elk twee kelkbladeren met vier kroonbladeren (’t welk
het gewone type bij de papavers is) ôf drie kelkbladeren met zes kroonbladeren
vertoonen. De wijze waarop de bloembladeren in de knop
geplooid liggen, is in de meeste groepen een zeer standvastig morphologisch
kenmerk, doch Prof. Asa Gray zegt, dat de bloeiwijze van som-
mige soorten van Mimulus bijna even dikwijls op die der Rhinantha-
ceeën als op die der Antirrhinaceeën gelijkt, tot welke laatste familie
het geslacht Mimulus behoort. Alph. St. Hilaire noemt de volgende
gevallen : het geslacht Zanthoxylon behoort tot een afdeeling van de
Rutaceeën met een enkel ovarium, doch bij sommige soorten vindt men,
soms op de zelfde plant en zelfs in het zelfde schutblad, bloemen met
één of met twee ovarieën. De zaaddoos van Hélianthemum is beschre-
ven als éénhokkig of driehokkig en in H. mutabile »une lame plus ou
moins large s’étend entre le péricarpe et le placenta.” In de bloemen
van Saponaria officinalis heeft Dr. Masters gevallen waargenomen zoo-
wel van het zitten der placenta aan den rand als in het midden Ein-
helijk, St. Hilaire vond aan de zuidelijke grens van het gebied der Com-
phia oleaeformis twee vormen, die hij in het eerst voor verschillende
soorten hield, doch later zag hij hen op den zelfden heester groeien,
-en zegt: »Voilà donc dans un même individu des loges et un style qui
-se rattachent tantôt à un axe vertical et tantôt à un gynobase ”
Wij zien dus, dat bij de planten morphologische wijzigingen kunnen
worden toegeschreven aan de wetten van den groei en de wederkee-
rige werking der deelen, onafhankelijk van de natuurlijke teeltkeus
Doch wat betreft Nâgeli’s leer van een aangeboren streven naar volma-
king of naar voortgaande ontwikkeling, kan het worden gezegd, in het
geval van deze sterk sprekende wijzigingen, dat er planten zijn waargenomen
op den weg van vooruitgang naar een hoogeren öntwikkelingstoe-
stand ? Integendeel, ik zou afleiden uit het feit, dat de deelen, waarover
wij spreken, grootelijks in de zelfde plant verschillen, dat zulke wijzigingen
van zeer gering belang voor de plant zijn, hoe belangrijk zij m
*t algemeen ook voor onze rangschikking mögen wezen. Het kan moeie-
m worden beweerd, dat verkrijgen van een nuttelooe deel eenorgame-
1 1 hooger doet staan, en in het geval van de onvolkomen gesloten
bloemen, waarover wij boven spraken, ale er een rneuw begmeel moet
worden aangenomen, dan moet het teruggang eerder dan ™°™t?a”8
ziin- het zelfde zou men ook van vele parasitische en gedegradeerde
dieren moeten zeggen. Wij kennen de aanleidende oorzaak van de
boven gemelde wijzigingen niet, maar als de onbekende oorzaak
een langen tijd gelijkmatig heeft gewerkt, mögen » 5 g e lo .™ , dat de
uitkomst bijna gelijk zou zijn, en in dit geval zouden alle individu
van de soort op de zelfde wijze zijn gewijzigd.
Omdat de boven besproken kenmerken onbelangrqk zijn voor net
welzijn van de soort, zullen de geringe veranderingen, die er m voor-
vielen, niet zijn opgestapeld en vermeerderd door de natuur ^
teeltkeus. Een inrichting, die door een langdurige teeltkeus is ont-
wikkeld, wordt in het algemeen veranderlijk, als zij ophoudt voor
soort dienstig te zijn, zooals wij aan rudimentaire werktmgen zien, wan
zii zal niet langer door de zelfde macht der teeltkeus worden gerege
Doch als, door den aard van het organisme of van de levensvoorwaar-
den er wiizigingen zijn ontstaan, die onbelangrijk voor het welzijn van
de soort zijn, kunnen zij, zooals ook dikwijls is gebeurd, worden over-
eeleverd in bijna den zelfden toestand aan vele andere gewijzigde nako-
melingen Het kan voor de meeste zoogdieren, vogels of reptielen niet
van veel belang zijn geweest of zij met haar, met vederen ofmet schi -
den waren bedekt, maar haar is overgeleverd aan bijna alle zoogdieren,
vederen aan alle vogels, en Schilden aan alle echte reptielen. Een
structuur, die gemeen is aan vele verwante vormen, wordt door onsa s
van een groot systematisch belang beschouwd, en gevolgehjk vermoedt
men dikwijls, dat zij zeer belangrijk is voor het leven der soort. Daarom
ben ik genegen te gelooven, dat morphologische verschillen, die wy als
belangrijk beschouwen — zooals de plaatsing der bladeren, de afdee-
lineen van de bloem of van het ovarium, de stand der eitjes enz. —
in vele gevallen voor het eerst zijn versehenen als onstandvastige veranderingen,
die vroeger of later standvastig zijn geworden, door den
aard van het organisme en van de omringende voorwaarden, zoowel
als door het kruisen van verschillende individu’s, doch niet door de
natuurlijke teeltkeus, want daar deze morphologische kenmerken geen