aard slechts zeer langzaam en trapsgewijze konden ontstaan, en zie,
Lubbock heeft voor eenigen tijd zulke groote afwijkingen in de zenuwen
bij de sehildluis (Coccus) aangetoond, dat zij bijna met het onderscheid
in den loop der takken bij verschillende boomen van de zelfde soort kun-
nen worden vergeleken. De zelfde uitstekende natuuronderzoeker heeft
ook aangetoond, dat de spieren in de larven van sommige insekten lang
niet altijd op de zelfde wijze zijn gevormd. Er zijn schrijvers, die m een
kring rond redeneeren, als zij beweren, dat belangrijke deelen nooit veränderen,
want zij noemen juist die deelen belangrijk, welke nooit veränderen.
Op die wijze is er geen goed voorbeeld van een belangrijk
deel, hetwelk veranderlijk is, te vinden, maar uit een ander oogpunt
beschouwd zijn daarvan voorzeker een menigte voorbeelden te geven.
Er is nog een punt bij de individueele verschillen, dat ons zeer verlegen
maakt: ik bedoel die geslachten (genera), welke men somtijds
v e e l v o rm i g (polymorphiseh) of »protei’sch” heeft genoemd. Bijna alle
soorten dier geslachten verschillen onderling grootelijks, zelfs zöö dat
er nauwelijks twee natuuronderzoekers zijn, die met elkander overeen-
stemmen in de vormen, welke zij soorten of rassen heeten. Als voorbeelden
noemen wij de geslachten HubuS/ Rosu, SieTudum onder de
planten, en verscheidene geslachten van insekten en van armpootigen
of Brachiopoden, onder de dieren. In de meeste polymorphe geslachten
hebben eenige soorten duidelijke en bepaalde kenmerken. Geslachten,
die in het eene gewest veelvormig zijn, schijnen, met eenige
uitzonderingen, zulks ook in andere gewesten te zijn, en ook, naar de
armpootige schelpdieren te oordeelen, in vorige tijdperken te zijn ge-
weest. Die feiten zijn zeer moeielijk te verklären, want zij schijnen te
bewijzen, dat die verschillen en veranderingen onafhankelijk van de le-
vensvoorwaarden zijn. Ik ben genegen te vermoeden, dat wij in die
veelvormige geslachten niets anders moeten zien dan veranderingen in
het eene of andere deel, welke voor de soort noch dienstig noch on-
dienstig waren, en die daarom door de natuurlijke teeltkeus verwaar-
loosd, dat is niet aangegrepen en blijvend zijn gemaakt wat wij later
zullen verklären.
Individu’s van eene en de zelfde soort bezitten dikwijls, gelijk algemeen
bekend is, onafhankelijk van een variatie, groote verschillen in hun
maaksel, gelijk de beide, seksen van verscheidene dieren, gelijk de twee
of drie vormen van onvruchtbare wijfjes of arbeiders bij insekten, gelijk
in de onrijpe of larvetoestanden van vele lagere dieren. Er zijn ook
nog andere gevallen van dimorphisme of trimorphisme, zoowel bij plante»
als bij dieren Zoo heeft Wallace, die onlangs de aandacht bijzonder
op dit onderwerp heeft gevestigd, aangetoond, dat de wijfjes van sommige
vlindersoorten in den maleischen archipel geregeld in twee of drie
opmerkelijk verschillende vormen voorkomen, welke niet door overgangs-
vormen zijn verbonden. Later heeft Fritz Müller soortgelijke maar nog
meer buitengewone gevallen van de mannetjes van zekere Braziliaansche
schaaldieren beschreven; zoo komt het mannetje van een Tandis geregeld
in twee zeer van elkander verschillende vormen voor; de eene heeft veet
grooter en anders gevormde scharen, de andere van veel rijkelijker ont-
wikkelde reukharen voorziene sprieten. Hoewel nu echter in de meeste
dezer gevallen de dimorphe en trimorphe vormen, zoowel bij dieren als
bij planten, tegenwoordig door geen tusschenvormen samenhangen, zoo
is het toch waarschijnlijk, dat zij vroeger daardoor werden verbonden.
Wallace beschrijft b. v. een vlinder, die op één en het zelfde eiland een
groote reeks door tusschenvormen verbonden verscheidenheden aanbiedt,
en de uiterste leden dezer reeks gelijken zeer op de beide vormen eener
verwante dimorphe soort, welke in een ander gedeelte van den maleischen
archipel voorkomt. Hetzelfde geldt van mieren; de onder-
scheidene vormen van arbeidsters zijn gewoonlijk geheel verschillend :
in vele gevallen echter worden, gelijk wij later zullen zien, de verschillende
vormen door langzaam in elkander overgaande verscheidenheden verbonden.
Het schijnt wel is waar op het eerste gezicht een hoogst
merkwaardig feit, dat de zelfde wijfjesvlinder het vermögen zou bezitten,.
gelijktijdig drie vrouwelijke en één mannelijken vorm voort te brengen *, of
dat een hermaphrodite plant uit de zelfde zaaddoos drie verschillende
hermaphrodite vormen zou voortbrengen, welke drie verschillende vormen
van vrouwelijke en drie of zes verschillende vormen van mannelijke
Organen bezitten. Desniettemin bieden echter deze feiten slechts een,
opmerkelijke analogie aan met het algemeene feit, dat elk vrouwelijk
dier mannetjes en wijfjes voortbrengt, die in sommige gevallen zoo ver-
wonderlijk veel van elkander verschillen.
TWI JFELACHTIGE SOORTEN.
Zulke vormen, welke in hoogen graad het kenmerk van soorten be-
1 Kan het niet zijn, dat elk der vrouwelijke vormen slechts een vrouwelijken (zijn,
eigen vorm) en e<5n mannelijken (den normalen) voortbrengt? Dr. H. H. H. v. Z_