
gelijken, onafhankelijk van een rechtstreeksch overerven van een ge-
meenschappelijken voorvader.
Daar de leden van verschillende klassen vaak door opvolgende geringe
wijzigingen geschikt (aangepast zijn) geworden om onder bijna de
zelfde voorwaarden te leven — bij voorbeeld om te leven in de lucht,
m het water of op het land — kunnen wij misschien begrijpen, hoe
het komt dat er somtijds een overeenstemming in de getallen is waar-
genomen, tusschen de groepen van verschillende klassen. Een natuur-
onderzoeker, door een overeenstemming van dien aard in de eene of
andere klasse getroffen, kan er gemakkelijk toe komen om zulk een
overeenstemming over een zeer grooten omvang uit te strekken, door
willekeurig de waarde der groepen van andere klassen te verhoogen of
te Verlagen. De ondervinding bewijst ook, dat die waardeering tot
heden willekeurig is geweest. En op die wijze zijn waarschijnlijk de
septenaire, quinaire, quaternaire en ternaire stelsels van rangschikkinff
ontstaan.
Er is nog een andere merkwaardige klasse van gevallen, waarin
groote uiterlijke gelijkenis niet door een aanpassing aan de zelfde le-
venswijze, maar tot bescherming is verkregen. Ik bedoel de veran-
derhjke wijze, waarop sommige vlinders andere van volkomen verschillende
soorten nabootsen, gelijk zulks het eerst door Bates is beschre-
ven. Deze uitetekende waamemer heeft aangetoond, dat in eenige stre-
ken van Zuid-Amerika, waar b.v. een Ithomia in prächtige zwermen
voorkomt, een andere vlinder, een Leptalis, dikwijls onder zulk een zwerm
vermengd wordt gevonden, die in elken tint van kleur, in elke streep
der teekening, en zelfs in den vorm der vleugels zoozeer op Ithomia
gelijkt, dat Bates, niettegenstaande zijn oogen gescherpt waren, doordat
hij zieh elf jaren lang met het verzamelen van vlinders had bezig ge-
houden, en hoewel hij altijd op zijn hoede was, er voortdurend door
werd bedrogen. Worden de nabootsende en de nagebootste vormen
gevangen en vergeleken, dan ziet men, dat zij in hun wezenlijk maak-
sel geheel verschillen en niet slechts tot andere geslachten, maar zelfs
tot andere families behooren. Ware dit nabootsen slechts in eön of
twee gevallen voorgekomen, dan had men het als een merkwaardig
toeval kunnen voorbijgaan. Als men zieh echter verwijdert uit de
streek, waar een Leptalis een Ithomia nabootst, dan zal men weder
een andere nabootsende en nagebootste soort uit de beide zelfde geslachten
vinden, die insgelijks zeer op elkander gelijken. In het geheel
worden niet minder dan tien geslachten opgesomd met soorten, dm
andere vlinders nabootsen. De nagebootste en de nabootsende vorm
bewonen altijd de zelfde streek; wij vinden nooit een nabootser, dm
ver van de soort, welke zij nabootst, leeft. De nabootsers .zijn bijna
zonder uitzondering zeldzame insekten; de nagebootste komen bijna altijd
in groote zwermen voor. In de zelfde streek, waar een Leptalis een.
Ithomia nabootst, komen soms nog andere vlinders voor, welke die
zelfde Ithomia nabootsen; zoodat men op de zelfde plaats soorten van
drie geslachten van dagvlinders en zelfs van nachtvlinders kan vinden,
die allen buitengewoon veel gelijken op een soort uit een vierde gestocht.
Het verdient bijzondere opmerking, dat men kon bewijzen, dat
zoowel de nabootsende soorten van Leptalis als de nagebootste soorten
van Ithomia bloote verscheidenheden waren, respectievelijk van öene
soort van die beide gestochten, daar de uiterste vormen bij beide soorten
door een trapsgewijze reeks van een geleidelijken overgang vor-
mende individu’s worden verbonden; terwijl andere ontwijfelbaar verschillende
soorten zijn. Waarom worden nu echter, zou men kunnen
vragen, sommige vormen als nagebootste, andere als nabootsende be-
schouwd? Bates geeft hierop een bevredigend antwoord, door aan te
toonen, dat de soort, die wordt nagebootst, den gewonen habitus be-
waart van de groep, waartoe zij behoort, terwijl de nabootsende haar
habitus hebben veranderd en niet meer op haar naaste verwanten gelijken.
Wij komen nu van zelf tot de vraag, aan welke oorzaak bij moge-
lijkheid kan worden toegeschreven, dat sommige dag- en nachtvlinders
zoo dikwijls het uiterlijk van andere, geheel versclhllende vormen
aannemen; waarom heeft de natuur zieh tot dergelijk komediespel
verlaagd, waardoor haar onderzoekers in de war worden gebracht.
Bates heeft ongetwijfeld de juiste verklaring gevonden. De nagebootste
vormen, welke altijd in grooten getale voorkomen, moeten gewoon-
lijk in hooge mate aan de vemieling ontsnappen, anders konden zij
niet in zulke groote zwermen voorkomen; men heeft tegenwoordig ook
menigvuldige bewijzen bijeengebracht, dat zij voor vogels en andere
insektenetende dieren walgelijk van smaak zijn. De nabootsende vormen,
welke de zelfde streek bewonen, zijn daarentegen vergelijkender-
wijze gering in aantal, en behooren tot zeldzame groepen. Zij moeten,
daarom gewoonlijk aan eenig gevaar zijn blootgesteld; want anders-
zouden zij, daar alle vlinders een groot aantal eieren leggen, na drie
of vier generaties de geheele streek in zwermen doortrekken. Als nu.