
veränderen, dan de geslachtskenmerken, die sedert een zeer lang tijdperk
onveranderd zijn geerfd. Het is onverklaarbaar, naar de leer der onaf-
hankelijke schepping, waarom een deel, hetwelk bij een soort in onge-
wonen graad ontwikkeld, en daarom, zooals wij natuurlijk mögen afleiden,
van hoog belang is voor die soort, zeer vatbaar voor verandering zou
zijn. Doch naar mijn leer heeft zulk een deel sedert den tijd, waarop
de soorten van den algemeenen stamvader afweken, een ongewoon
groote mate van veranderingen ondergaan, en juist daarom was het
vooruit te verwachten, dat dat deel nog altijd vatbaar voor veranderingen
zou zijn Doch een deel kan in een ongewone mate zijn veranderd,
gelijk de vleugel van een vleermuis, en echter thans niet veranderlijker
zijn dan eenig ander deel, indien het namelijk äan vele ondergeschikte
vormen gemeen is, dat is als het sedert een zeer lang geleden tijdperk
is geerfd; want in dit geval zal het standvastig zijn gemaakt door een
lang aanhoudende natuurlijke teeltkeus.
Laat ons thans een blik werpen op de instinkten. Hoe wonderbaar
menig instinkt ook möge zijn, zijn zij toch niet moeielijker dan de
hehaamsinrichting te verklären door de leer der natuurlijke teeltkeus van
kleine en trapsgewijze nuttige wijzigingen. Zoo kunnen wij begrijpen>
hoe de natuur met langzame schreden voortgaat in het begiftigen der
verschillende dieren eener zelfde klasse met hun hijzondere instinkten*
Ik heb trachten te bewijzen, hoe veel licht het beginsel der trapsgewijze
ontwikkeling werpt op het wonderbare instinkt der honigbij om cellen
te bouwen. Ook de gewoonte werkt ongetwijfeld somtijd§ mede om een
instinkt te wijzigen; doch dit is niet volstrekt noodzakelijk, zooals wij
zien in het geval van onzijdige insekten, die geen jongen achterlaten,
om de uitwerkselen eener langdurige gewoonte te erven. Uit het oog-
punt, dat alle soorten van het zelfde geslacht van een algemeenen stam-f
vader afkomstig zijn en van dezen vele dingen gemeenschappelijk hebben
geerfd, kunnen wij begrijpen, hoe het komt, dat verwante soorten, al zijn
zij in hoogst verschillende levensomstandigheden geplaatst, tochbijnade
zelfde instinkten vertoonen; waarom b.v. de lijsters van tropisch en gema-^
tigd Zuid-Amerika haar nesten van binnen met slijk voeren gelijk die van
Europa. Uit het oogpunt, dat de instinkten langzamerhand door middel
van de natuurlijke teeltkeus zijn verkregen, behoeven wij ons niet te
yerwonderen, dat sommige instinkten nog onvolkomen zijn enzichsoms
vergissen, en dat vele aan andere dieren tot nadeel strekken.
Als soorten slechts wel gekenmerkte en büjvende rassen zijn, is het
ons in eens duidelijk, waarom haar gekruiste afstammelingen de zelfde
ingewikkelde wetten volgen in de gelijkenis op elkander en op hun
ouders; waarom zij door opvolgende kruisingen in elkander overgaan
en als ’tware in elkander worden opgelost, zooals het geval is bij de
kruisingen van bekende rassen. En aan den anderen kant, hoevreemd
zou dat alles zijn, indien de soorten onafhankelijk van elkander waren
geschapen en de rassen slechts naar bijkomende, of secundaire wetten
waren ontstaan.
Als wij toestemmen, dat de geologische geschiedenis in hooge mate
onvolkomen is, dan ondersteunen de feiten, die zij verhaalt, de leer van
afkomst met wijzigingen. Nieuwe soorten zijn langzamerhand en met tus-
schenpoozen op het tooneel versehenen, en de som van de vermindering is
na even lange tijden zeer verschillend bij verschillende groepen. Het uit-
sterven van soorten en van geheele groepen van soorten, dat zulk een belang-
rijke rol in de geschiedenis der bewerktuigde wereld heeft gespeeld, is een
onvermijdelijk gevolg van de natuurlijke teeltkeus: want oude vormen zullen
door nieuwe en verbeterde worden verdrongen. Noch enkelesoorten,noch
groepen van soorten komen ooit weder te voorschijn, als de keten der ge~
wone afstamming eens is verbroken. De trapsgewijze verspreiding van heer-
schende vormen, met langzame wijziging hunner afstammelingen, maakt,
dat de vormen na lange tusschenpoozen den schijn hebben, alsof zij
gelijktijdig over de geheele wereld waren veranderd. Het feit, dat de
fossiele overblijfselen van elke vorming in zekere mate in hun kenmer-
ken staan tusschen de daar boven en beneden liggende fossielen, is
eenvoudig te verklären, doordat zij er tusschen in staan op de ladder
van afkomst. Het groote feit, dat alle uitgestorven bewerktuigde wezens tot
het zelfde stelsel als de levende behooren, is een natuurlijk gevolg van de
gemeenschappelijke afkomst aller wezens van de zelfde stamouders.
Wijl de kenmerken der groepen, die van een ouden stamvader afkom-
stig zijn, gewoonlijk zijn uiteengespreid, zal de stamvader of de oudere
vormen van zekere groep dikwijls in kenmerken eenigermate een mid-
denplaats innemen tusschen thans levende groepen. Nieuwe vormen
worden gewoonlijk beschouwd, als over het geheel hooger te staan daü
oude en uitgestorvene; en zij staan in zoo verre hooger als zij de oude
en minder verbeterde in den levensstrijd hebben overwonnen. Ook zijn
over het algemeen hun Organen meer elk in het bijzonder ingericht.
voor een bepaalde verrichting (gespecialiseerd), Dit feit is volkomen
vereenigbaar met het andere, dat vele wezens nog thans een eenvoudige