
De verschillende bezwaren, die wij hier hebben besproken— namelijk
<dat wij niet in de opvolgende vormingen een oneindig getal vindenvan
overgangen en tusschenvormen van de soorten, die nu bestaan en voor-
heen hebben bestaan; de plotselinge verschijning van geheele groepen
van soorten in onze Europeesche vormingen; de bijna volkomene afwe-
.zigheid, in zooverre tegenwoordig is bekend, van fossielenvoerende vormingen
beneden de cambrische lagen — zijn allen ongetwijfeld van den
•ernstigsten aard. Wij zien dit ten duidelijkste bewezen door het feit,
dat de grootste en beroemdste palaeontologen, Cuvier, Agassiz, Barrande,
Falconer, Forbes en anderen, en alle groote geologen, Murchison, Sedgwick,
•en voorheen ook Lyell,.eenstemmig, ja soms hevig strijden voor de onveran-
derlijkheid der soorten. Thans ondersteunt echter Sir Charles Lyell met zijn
groote autoriteit het tegenovergestelde gevoelen, en de meeste andere geologen
en palaeontologen beginnen er aan te twijfelen. Ieder, die denkt, dat
onze geologische kennis eenigermate volledig is, en die niet veel gewicht
hecht aan de feiten en bewijzen in dit boek gegeven, zal ongetwijfeld
mijn leer in eens verwerpen. Ik voor mij, Lyell’s gelijkenis
nazeggende, beschouw de geologische berichten als een geschiedenis der
wereld, die nalatig en onvolkomen is bijgehouden, en gesehreven in verschillende
talen en tongvallen, en van welke alleen het laatste deel, dat
slechts twee of drie landstreken behandelt, tot ons is gekomen. Doch
ook van dat deel is er slechts hier en daar een kort hoofdstuk bewaard
gebleven, en van elke bladzijde slechts hier en daar een paar regels.
Elk woord van die regels heeft een min of meer verschillende beteekenis
in de achtereenvolgende hoofdstukken, die de schijnbaar plotseling ver-
anderde vormen des levens voorstellen, welke ons ten onrechte als plot-
seling versehenen voorkomen, en begraven liggen in onze opvolgende,
maar ver van elkander gescheidene vormingen. Zoo bezien, verminderen
•de boven behandelde bezwaren grootelijks, ja verdwijnen zij zelfs geheel.
ELFDE HOOFDSTUK.
OVER DE GEOLOGISCHE OPVOLGING DER BEWERKTUIGDE WEZENS.
Over het langzaam en opvolgend verschijnen van nieuwe soorten. — Over
haar verschillende mate van verandering. — Soorten, die eens verloren zijn,
verschijnen niet weder.. — Groepen van soorten volgen de zelfde regels in
haar verschijning en verdwijning als de afzonderlijke soorten. — Over het
uitsterven. — Over de gelijktijdige veranderingen in de vormen des levens
over de geheele aarde. — Over de verwantschappen van uitgestorven soorten
tot elkander en tot de levende soorten. — Over den trap van ontwikke-
ling van oude vormen. — Over de opvolging van de zelfde grondvormen
binnen den zelfden omtrek. — Overzicht van het vorige en van dit hoofdstuk.
Laat ons nu zien of de verschillende feiten en regels, de geologische
opvolging der bewerktuigde wezens betreffende, beter overeenstemmen
met het gewone gevoelen van de onveranderlijkheid der soorten, dan
met dat van hare langzatne en trapsgewijze wijziging door de afstam-
ming en door de natuurlijke teeltkeus.
Nieuwe soorten zijn zeer langzaam versehenen, de eene na de andere,
zoowel op het land als in het water. Lyell heeft bewezen, dat het nau-
welijks mogelijk is om de oogen te sluiten voor de bewijsgronden, daarvoor
nedergelegd in de verschillende tertiaire lagen. Elk jaar vult meer en meer
ledige ruimten op, en maakt winst en verlies meer trapsgewijs en
evenredig. In eenige der nieuwste lagen, ofschoon ongetwijfeld van
hooge. oudheid als zij bij jaren worden gerekend, zijn slechts een of
twee soorten van verloren gegane vormen, en slechts een of twee
soorten zijn nieuwe vormen, die daarin, hetzij plaatselijk, hetzij, zoo-
ver wij weten, op de oppervlakte der aarde voor het eerst zijn versehenen.
De secundaire vormingen zijn meer verbroken, maar, zooals
Bronn heeft opgemerkt, noch de verschijning, noch de verdwijning van
de vele nu uitgestorven soorten dier lagen, zijn gelijktijdig geweest in
•elke afzonderlijke vorming.
HET ONTSTAAN DER SOORTEN 31