
Re i g e r , scliuwheid, 343; plaats
waar hij nestelt, 355 ; verslindt
zaden, 561.
R e i n w a r d t . over de solfataren
van Java, 370.
R e n d i e r , trekken van het —, 344.
R e n g g e r , over vliegen, die runderen
dooden, 415.
R e n p a a r d , Arabisch —, 76;En-
gelsch —, 76, 524, 621.
R e u k van plaatsen, 386.
R h a b a r b e r -z a d e n in zout water,
548.
Rhea, 402, 546.
Rhea americana, 109, 516.
Rheum, 550.
Rheum rhaponticum, 554.
Rhododendron, onvruchtbaarheid bij
bastaarden van —, 415.
R i c h a r d s o n (J.), 221.
R i c h a r d , over Aspicarpa, 589.
R i c h a r d s o n , over dennestbouw
van Amerikaansche zwaluwen, 356.
Ricinus communis, 553.
R i e t h o e n , 226.
R ij z i n g van den bodem, 459, 462.
R i m p a n (W.), kruist en veredelt
granen, 189.
R o b e r t (M. E ), over den nestbouw
der oeverzwaluw, 350.
Robinia, enting van —, 423.
R o g e r s (H. D ), kaart van Noord-
Amerika, 462.
R o l l i n , over de wijze van aan-
vallen van den Engelschen bullen-
bÿter, 378.
R o l l e r , Indische, 392.
R oma n e s (Prof. G. JA, geeft Darwin’s
nagelaten verhandeling over
instinkt uit, 5 ; over de geestver-
mogens der dieren, 338; over klank-
nabootsing door gevangen vogels,
364 ; over den darrenmoord, 365 ;
over het verstaan van waarschu-
wende kreten, 378, 379 ; over rudimentaire
organen, 645.
R o o d b o r s t j e , valt in zwÿm,
348 ; nestbouw, 356.
R o o d h o e n , het Schotsche — ,92,
127.
R o o fm e e u w , 365.
Rosa) b8.
Ro s s (Sir J.), over de honden der
Falklandseilanden, 378.
R o t g a n s, 340, 344.
R o t s d u i f , zie Iilipduif.
R o t s h a a n , lc 2.
R o y (1 e), over het instinkt van een
bastaard-hond, 307 ; over voorzich-
tigheid bij vossen en wolven, 345.
Rubus, 88.
R u d im e n t a i r e werktuigen (organen),
196, 637 v. v. ; — bij man-
netjes der Girrhipeden, 638.
R u d i m e n t e n , belangrÿk voor de
rangschikking (klassilicatie), 590.
Ru n d , Europeesch en Indisch —,
61, 417.
R u n d v e e , vernielt jonge dennen,
414; in Paraguay door vliegen ge-
dood, 115; —rassen door andere
verdrongen, 453; vruchtbaarheid
tusschen Indisch en Europeesch
417.
Rupicola crocea, 132.
R u p s e n , merkwaardige instinkten
van —, 362, 267.
Ruta baga, 205.
S.
S a âmg e s t e l d b l o e m i g e n , zie:
Çompositae.
S a g e r e t , over enten, 423.
S a l a n g a n e n , nestbouw der —, 350.
S a l ama n d e r s , vervoeren zoet-
waterschelpdiercn, 583.
Salumandra atra, 628, 629.
S a 11 e r , over het vroeg sterven van
de embryo’s van bastaarden, 427.
Salticus, 362.
S a 1 v i n , over den snavel der een-
den, 277.
Saponaria cfficinalis, 266.
S a p o r t a (G. d e), over het uitster-
ven en Lestaan blijven van planten,
96.
Sarcoramphus gryphus, 109.
Satureja hortensis, 555.
Saurophagus sulphuratus, 221.
S a v i (Dr. S.), over den nestbouw
van Syleia cisticola, 360.
Saxicola, 528.
Saxifraga aizoïdes, — incurvifolia,
555.
Scuxtpellum vulgare, 637.
S c a n d i n a v i ä , proeven tot ver-
edeling der granen in —, 189.
S c h a a f f h a u s e n , over de voort-
gaande ontwikkeling der organische
vormen, 35.
S c h a a ld ie r e n (Crustaceeen), blinde
—, 183; luchtademende —,
237; scharen der —, 287; — van
Japan, 536; — van Nieuw-Zee-
land, 540.
S c h a a p , Merino-, teeltkeus van
het —, 72; twee-varieteiten van
het — door onbewuste teeltkeus
voortgebracht, 76 ; sommige rassen
van het — doen andere uitsterven,
118.
S c h a c h t , over de hoeken waar-
onder de bladeren uit elkander
slaan, 264.
S c h a p e n , liefde voor hun woon-
plaats, 342; trekinstinkt van Spaan-
sche —, 342 , 343
S c h a r e n der schaaldieren, 287.
S c h e d e 1 van jonge zo gdieren, 245.
S c h e l p d i e r e n , kleuren, 179;
Scharnier der —, 239; strand—
blijven zelden bewaard, 457; sommige
zoetwater — hebben lang den-
zelfden vorm gehouden, 502 ; ver-
spreiding der zoetwater—, 559.
S c h e l v e r (Dr. F. J .), over de
veranderlijkheid der soort, 27.
S c h e p p i n g , sporen van de na-
tuurlijke geschiedenis der —, 30;
vermeende middelpunten van —,
516.
S c h e r m d r a g e r s , zie: Umbelli-
ferae.
S c h i l d l u i s , 88.
S c h i l d v l e u g e l i g e in s e k t e n ;
z ie : Kevers.
S c h i l d p a d d e n , orienteerings-
vermogen der —, 387.
S c h l e g e l , over slangen, 192.
SchÖb 1 (Dr.), over de ooren der
muizen, 263.
S c h o o n h e i d , doel der —, 246
661.
S c h r e n c k s (Dr. L v.), over het
verschil tusschen de Chineesche eh
de gewone gans, 447.
S c h r ö d l e , over blinde visschen,
184; over platvisschen, 281.
S c o t t (J.), over onvruchtbaarheid
van orchideeen met haar eigen
stuifmeel, 414; over kruisingen van
verscheidenheden van Verbascum,
439.
S c o p e , over het trekken van den
zalm, 341.
S c r o p e (W.), over het verstooten
van gewonde herten uit de kudde,
371.
S e b r i g h t (Sir J.), over kruising,
62; over de moeilijke tembaarheid
van wilde konijnen en honden, 379.
381.
S e c u n d a i r e {bykomende) s e k-
s u e e l e k e n m e r k e n , 131,
198, 202.
S e d g w i c k , over het plotseling
verschynen van geheele groepen
van soorten, 471; over de onver-
anderlijkheid der soort, 480.
S e ema n n , over bergplanten op de
landengte van Panama, 541.
S e k s e n , betrekkingen tusschen de
—, 131; — der cirrhipeden, 637.
S e k s u e e l e kenmerken, secundaire
(bykomende) —, veranderlijk, 202;
— teeltkeus, 20, 131,174,198,202.
Sdachii, 503.
S e l e c t i e , zie: Teeltkeus.
S e l e c t i o n , 46, 47.
S e l e c t i o n s t h e o r i e , 47.
Sericostomatidae, 647.
S h e p p a r d , over den nestbouw
van het goudhaantje, 359.
S h i r r i f f (P ), methode van teeltkeus
van —, 188.
S i d d e r a a 1, 135.
S i d d e r r o g , 235.
Silene, vruchtbaarheid der kruisingen,
419; — compacta, 554.
S i 11 i m a n , over blinde ratten, 183.
S i l u r i s c h e vormingen, 478.
Sinapis nigra, 548, 549, 553.
Sirenia, hun verwantschappen, 436.
Sisotroga cerealella, 362.
Sisymbrium iridifolium, 553.
Sitaris, gedaanteverwisseling van —,
625.
Sitta, 329.