
dikwiils te water, duikt onder, niet met behulp zijner pooten,
maar zijner vleugels, en blijft tot vier uren onder water. En. toch
kan in zijn bewerktuiging niet de minste, met zoo ongewone le-
venswijze in overeenstemming te brengen wijziging worden aangetoond.
Hii die gelooft, dat elk wezen is geschapen, zooals wij bet nu zien,
moet nu en dan wel eens zeer verwonderd zijn geweest, als hij een
dier zag welks gewoonten en lichaamsinrichting volstrekt met met elkaar
overeenkwamcn. Wat kan beter zijn ingerioht om te zwemmen dan de
nooten met zwemvliezen van eenden en ganzen, en echter gaat
de hooglandgans, ( Anserleucoptems), zelden of nooit te water. Niemand
behalve Audubon, heeft den fregatvogel, die zwemvbezen heeft
tusschen alle vier teenen, op zee zien zwemmen Aan den anderen
kant, tunten en koeten zijn echte watervogels, otschoon zij geen zwemvliezen
tusschen de teenen hebben, daar die sleehts met lobben zijn om-
zoomd. Wat kan duidelijker zijn dan dat de lange teenen der ste o
oers zijn gevormd om over de drijvende bladeren van waterplanten te
L n e n ' Het riethoen en de kwartelkoning zijn leden dezer orde, en
toch is het riethoen (Ortygmetra) bijna evenzeer een watervogel als de
koet en de kwartelkoning (Orex) bijna evenzeer een landvogel als de
kwartel ot de patrijs. In zulke gevallen — en die zijn er vele zijn
de gewoonten veranderd zonder dat de lichaamsinrichting in gelijke
mate is gewijzigd. Van den poot met zwemvbezen der bovengenoemde
kan men zeggen, dat hij wel in verrichting maar met in vorm
is teruggegaan. Het körte vlies tusschen de teenen van den fregatvogel
bewiist, dat de vorm der pooten is begonnen te veränderen.
Hii die gelooft in afzonderlijke en ontelbare scheppmgen, zal zeggen,
dat bet in deze gevallen aan den Schepper heeft behaagd te maken,
dat een wezen van zekeren vorm de plaats innam van een ander van
een anderen vorm; doch zoo iets schijnt mij toe mets anders te zyn
dan de zelfde zaak met andere woorden te zeggen. Hij, die aan een
strijd voor het bestaan en aan de natuurlijke teeltkeus gelooft zal ant-
woorden, dat elk bewerktuigd wezen onophoudelijk trach toe te nemen
T getal en als een wezen sleehts een weinig verändert, hetzij, m ge-
woonten’ hetzij in lichaamsinrichting, en das eenigszins wordt bevoor-
recht boven een ander schepsel van het zelfde gewest, dat het danter
stond de plaats van het laatste zal innemen, hoe verschillend die oo
van zijn eigene plaats möge zijn. Daarom zal het hem geen verwondenng
baren dat er ganzen en freeatvogels zijn met zwemvliezen tusschen de
teenen en die toch leven op het droge of wel hoogst zelden te water
gaan. Daarom zal het hem niet verwonderen, dat er langteemge kwar-
telkoningen zijn, die op de weiden leven, i n plaats van m moerassen; dat
er spechten zijn, waar geen boomen groeien; dat er onder water oo-
pende lijsters en duikende vliesvleugelige insekten zijn, en stormvogels
met de gewoonten van den alk.
OVER ZEER VOLKOMEN EN SAMENGESTELDE WERKTUIGEN.
De ondersteliing dat het oog — met zijn accomodatievermogen, zjjn
verwijding en vemauwing van den pupil naar de sterkte van het ic ,
zijn wonderlijke mrichtingen om geklenrde lichtstralen ongekleurd
zien - door de natuurlijke teeltkeus kan zijn gevormd, schijnt, ik
moet het bekennen, een dwaasheid van den eersten rang te zijn.
Toen voor de eerste maal werd uitgesproken, dat de zon Stil Staat
en de aarde zieh om haar as draait, verklaarde de publieke opmie deze
leer voor valsch; maar het oude spreekwoord »voz popoli vox dei (de
stem des volks is de stem Gods) gaat, gelijk elk natunronderzoeker weet, m
de wetenschap niet door. Het verstand leert mij: len eerste, dat als het
kan worden bewezen, dat er talrijke trappen bestaan van een volmaakt
en samengesteld oog tot een zeer onvolmaakt en eenvoudig, al die rappen
ten nutte zijn van de bezitters; ten tweede, dat als het oog verändert,
hoe gering het ook möge zijn, die verandenngen tevens onge-
twijfeld erfelijk zijn; en ten derde, dat als een wijziging of een veran-
dering in een werktuig nuttig is voor een dier onder verändernde
vensvoorwaarden - dan ook de moeilijkheid om te gelooven, dat een
volkomen en samengesteld oog door de natuurlijke teeltkeus kan worden
gevormd, ofschoon wij het ons niet kunnen voorstellen, toch m.jn
theorie volstrekt niet omverwerpt. Hoe een zenuw gevoehg wordt voor het
Ucht, raakt ons weinig meer dan hoe het levett zeit het eerst is ont-
staan- maar ik moet hier doen opmerken, dat, gelijk men kan bewij ,
dat vele der laagste Organismen, bij welke geen zenuwen kunnen worden
aangetoond, voor het licht gevoehg zijn, het mij met onmogelijk
schijnt, dat zekere gevoelige elementen der sarcode, waaruit zij voor-
namelijk gevormd zijn, zieh hebben vereenigd en tot zenuwen zijn geworden,
welke met dit eigenaardig waamemingsvermogen zijn begaafd.
Als . wij de trappen willen leeren kennen, längs welke een werktuig