
-wijken voor die van het noorden, op de zelfde wijze als de wezens
der echte eilanden overal in latere tijden zijn geweken voor de vormen
van het vasteland, door dpn mensch inheemsch gemaakt.
De zelfde beginselen zijn ook toepasselijk op de verklaring der verspreiding
van landdieren of zeewezens in de noordelijke en zuidelijke
gematigde luchtstreek en op de gebergten der keerkringslanden. Als
igedurende den koudsten tijd der ijsperiode de zeestroomen zeer ver-
schillend van de tegenwoordige waren, dan kunnen wel eenige bewoners
van de gematigde luchtstreek den evenaar hebben bereikt; van dezen
zullen wellicht eenige weinigen dadelijk in staat zijn geweest, om onder
gebruikmaking der koudere stroomen dadelijk naar het zuiden te trekken,
terwijl anderen de koudere diepten opzochten en daar bleven leven tot
Let zuidelijk halfrond op zijn beurt aan een ijsperiode werd onderworpen,
waardoor het hun mogelijk werd verder door te dringen, bijna op de zelfde
wijze als er, volgens de opgave van Forbes, ook heden ten dage geisoleerde
plaatsen in de diepere gedeelten der zeeen van de noordelijke gematigde
luchtstreek bestaan, die door poolvormen worden bewoond.
Ik onderstel in geenen deele, dat alle moeielijkheden zijn vteggenomen
door hetgeen ik hier heb gezegd over de verspreiding en onderlinge be-
trekkingen der gelijke en verwante soorten, die thans zoo ver van elkander
gescheiden, in de noordelijke en zuidelijke gematigde streken der aarde
en op de bergen tusschen de keerkringen leven. Ik beweer volstrekt
niet, dat wij alle wegen der verhuizing kennen, en evenmin, dat wij de
reden weten waarom zekere soorten zijn verhuisd en andere niet; waarom
zekere soorten zijn gewijzigd en aanleiding hehben gegeven tot het ont-
staan van nieuwe vormen, en andere onveranderd zijn gebleven. Wij
zullen zulke feiten niet kunnen verklären, tenzij wij in staat zijn om
te zeggen, waarom de eene soort wel en de andere niet door den mensch
in een vreemd land inheemsch kan worden gemaakt, of waarom de eene
soort een twee- of driemaal grooter gebied heeft, of twee- of driemaal
meer gemeen is dan een andere, en wel in haar eigen vaderland.
Er blijven nog altijd vele bijzondere zwarigheden over, b. v. wat be-
treft het door Dr. Hooker in zijn kruidkundige werken over de zuidpool-
streken vermelde voorkomen van de zelfde soorten op punten, zoo ver
van elkander gelegen als Kerguelenland, Nieuw-Zeeland en Vuurland,
Lyell vermoedt dat vooral ijsbergen de middelen zijn geweest ter verspreiding
van die soorten. Het bestaan van verscheidene, volkomen
verschillende soorten, tot uitsluitend zuidelijke geslachten behoorende,
op deze en andere punten van het zuidelijke halfrond, is een veel merk-
waardiger geval. Want sortimigen dier soorten zijn zöö afwijkend, dat
wij niet kunnen onderstellen, dat er sedert het begin van den ijstijdtijd
is geweest voor haar verhuizing, en voor haar opvolgende wijzigingen
in den gevorderden graad. Die feiten schijnen mij te bewijzen, dat vele
soorten, tot die zelfde geslachten behoorende, zijn verhuisd, in richtingen
als stralen uit edn middenpunt loopende. Ik ben genegen zoowel op
het zuidelijke als op het noordelijke halfrond een vroeger en warmer
tijdperk vöör het begin van den ijstijd aan te nemen; toen de zuid-
poollanden, die nu met ijs zijn bedekt, een zeer bijzondere en afgezon-
derde flora bezaten. Ik vermoed, dat eer die flora door het ijs werd
vernietigd, er eenige weinige vormen ver uiteen werden verspreid naar
verschillende punten van het zuidelijke halfrond, door de middelen van
vervoer, die zieh nu en dan voordeden, en zieh, geholpen, als rustplaatsen
op den tocht, door toen bestaande, maar nu gezonken eilanden, over
verschillende ver uit elkander gelegen punten van het zuidelijk halfrond
hebben verspreid. Door zulke middelen, geloof ik, dat de zuidelijke
kusten van Amerika, Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland in meerdere of
mindere mate de zelfde bijzondere vormen van plantenleven zullen
hebben ontvangen.
Sir Charles Lyell heeft op een merkwaardige plaats in bijna de
zelfde bewoordingen als ik, gesproken over den invloed van groote, zieh
over de geheele aarde uitstrekkende wisselingen van het klimaat, op de
geografische verspreiding der levensvormen. En wij hebben boven ge-
zien, hoe Croll’s besluiten, dat afwisselend optredende ijstijden op het
eene halfrond, gepaard met perioden van grootere wärmte op het andere
halfrond, in verband met de onderstelling van eene langzame
wijziging der soorten, een menigte feiten in de verspreiding van gelijke
en verwante vormen in alle deelen der aarde verklären. De stroomen
des levens zijn gedurende zekere perioden van het noorden, en gedu-
rende andere van het zuiden uitgegaan, en hebben in beide gevallen
den evenaar bereikt; maar de stroomen uit het noorden zijn veel sterker
geweest dan die in omgekeerde richting, en hebben dus het zuiden veel
sterker overstroomd dan deze laatsten het noorden. Gelijk de vloed
hetgeen hij aanvoert, in horizontale lijnen op het strand achterlaat, maar
die lijnen het hoogst liggen, waar de vloed het hoogste rijst, zoo hebben
ook de levensstroomen de plant--en diervormen, die zij aanbrachten
op onze bergen achtergelaten op een lijn, die van de laagvlakten der
H E T O N T S T A A N D E R S O O R T E N 3 5