
in een technischen zin als het zelfde individu kunnen worden beschouwd.
Hij neemt zelfs monsters in de soort op, en rassen, niet slechts omdat zij
veel op den oudervorm gelijken, maar omdat zij daarvan afkomstig zijn.
Als derhalve de afkomst algemeen als grondslag der rangschikking
van de individu’s der zelfde soort is gebezigd, ofschoon de mannetjes en
de wijfjes en de larven soms zeer verschillend zijn; en als zij ook daartoe is
gebezigd bij de rangschikking der rassen, die zekere mate en soms wel een
zeer groote mate van wijziging hebben ondergaan — zou dan dat zelfde
element van afkomst niet onopzettelijk en onbewust zijn aangewend bij het
plaatsen van soorten in geslachten en van geslachten in hoogere groepen
en van deze allen in het zoogenaamde natuurlijke stelsel? Ik geloof
dat het zoo is, en kan op die wijze alleen de onderscheidene regelen
begrijpen, die door onze beste systematici zijn gevolgd. Wij bezitten
geen geschreven stamboomen ; maar zijn genoodzaakt de gemeenschap-
pelijkheid van afkomst, uit de eene of andere gelijkenis af te leiden,
üaarom kiezen wij zulke kenmerken, welke, voor zoover wij kunnen
oordeelen, het minste vatbaar zijn geweest om te worden gewijzigd in
betrekking tot de uitwendige levensvoor waarden, waaraan elke soort
blootgesteld is geweest. Daarom zijn in dit opzicht rudimentaire Organen
even goed als en somtijds zelfs beter dan andere gedeelten der
bewerktuiging. Wij vragen er niet naar of een kenmerk van weinig
belang is — laat het slechts wezen het naar binnen omgebogen zijn
van de onderzijde der onderkaak; de wijze waarop de vleugel van een
insekt is opgevouwen; de vederen of het haar waarmede de huid is
bedekt — als het bij vele en verschallende soorten standvastig voor-
komt, vooral bij zulken, die een zeer verschillende levenswijze voeren,
dan is het van een zeer groote waarde. Immers, wij kunnen zijn te-
genwoordigheid bij zoovele vormen, met zulke verschillende gewoonten,
slechts verklären door de erfenis van een gemeenschappelijken stam-
vader. In kleinigheden betrekkelijk enkele punten der bewerktuiging
mögen wij daarbij dwalen; maar als verschillende kenmerken, hoe on-
belangrijk ook, bij elkander bij zekere groote groep van wezens voor-
komen, waarvan de individu’s een verschillende levenswijze voeren, dan
kunnen wij volgens de afstammingstheorie zeker zijn, dat die kenmerken
een erfenis zijn van een gemeenschappelijken voorvader. En wij
weten, dat zulke in verband (correlatie) met elkander staande en ge-
paard gaande kenmerken, een hooge waarde bij de rangschikking
hebben.
Wij kunnen begrijpen, waarom een soort of een geheele groep van
soorten in verscheidene belangrijke kenmerken kan afwijken van haar
bloedverwanten, en echter daarbij moet worden gerangschikt. Dit moet
geschieden en geschiedt ook werkelijk, zoolang zeker getal van kenmerken,
al zijn zij nog zoo onbelangrijk, den verborgen band van ge-
meenschappelijke afkomst verraadt. Al hebben twee vormen geen en-
kel kenmerk gemeen, zoodra zij door een keten van tusschenvormen
kunnen worden vereenigd, blijkt daaruit hun gemeenschappelijkheid van
afkomst, en wij brengen hen allen tot de zelfde klasse. Wanneer wij
werktuigen van hoog physiologisch belang vinden — zulken die tot onder-
houd des levens onder de meest verschillende bestaande voorwaarden dienen
en die veelal het standvastigst zijn — dan hechten wij er een bijzon-
dere waarde aan; maar als die zelfde werktuigen bij een andere afdee-
ling of groep zeer verschillen, dan waardeeren wij hen terstond bij de
rangschikking veel minder. Wij zullen zeer spoedig zien, waarom kenmerken
van den embryo van zooveel gewicht in de rangschikking zijn.
En de verspreiding over de aarde kan ook somtijds met nut worden
aangewend bij het rangschikken van groote geslachten, omdat alle soorten
van het zelfde geslacht, die zeker bepaald en afgezonderd gewest be-
wonen, naar alle waarschijnlijkheid van de zelfde stamouders afkomstig zijn.
ANALOGE PUNTEN ,VAN OVEREENKOMST.
Door de boven uiteengezette beginselen wordt het begrijpelijk, hoe
noodzakelijk het is onderscheid te maken tusschen wezenlijke verwant-
schap en punten van overeenkomst, die slechts op analogie of aanpas-
sing berusten. Lamarck vestigde het eerst de aandacht op dat onderscheid,
en door Macleay en anderen is hij daarin nagevolgd. De overeenkomst
in de gedaante des lichaams en in de op vinnen gelijkende
voorste ledematen tusschen den dugong, die met de dikhuidige zoog-
dieren verwant is, en den walvisch, en de overeenkomst tusschen de
beide zoogdieren en de visschen, is analogie. Ook is analogie de overeenkomst
of gelijkheid tusschen een muis en een spitsmuis, daar deze
dieren tot verschillende orden behooren. en de nog grootere gelijkheid,
zooals Mivart heeft aangetoond, tusschen de muis en een klein buidel-
dier (An'echinus) van Nieuw-Holland. Deze gelijkheden kunnen, naar
ik meen, worden verklaard door geschiktmaking voor (aanpassing aan)