
het stuifmeel van verschillende soorten, dan als zij werden bevrucht
met haar eigen stuifmeel.
Wij zien derhalve, dat ofschoon er een duidelijk en groot verschil is
tusschen het vatten van geente spruiten, en de vereeniging van het man-
nehjke en vrouwelijke element in het bedrijf der voortteling, er desniette-
mm een zekere mate van gelijkheid bestaat tusschen de gevolgen der enting
en die der kruismg van verschillende soorten. En daar wij de zonderlinge en
samengestelde wetten, die de gemakkelijkheid bepalen, waarmede boomen
kunnen worden geent, moeten beschouwen als toevallige of onbe-
kende wijzigingen in hun vegetatieve Organen, geloof ik, dat wij ookde
nog meer mgewikkelde wetten, die de gemakkelijkheid van eerste kruisingen
beheerschen , moeten beschouwen als in samenhang staande met on-
e ende wijzigingen in de voortplantingstelsels. Die verschillen gehoor-
zamen in beide gevallen, zooals was te verwachten, in zekere mate aan de
systematische verwantschap, door welken naam men elke soort van gelijkheid
of ongelijkheid tusschen twee bewerktuigde wezens tracht uit te druk-
ken. De feiten, die wij boven hebben beschouwd, schijnen mij in het minst
met te bewijzen, dat de grootere of geringere moeielijkheid eener kruising
of eener enting . een opzettelijk geschonken eigenschap is, ofschoon in het
geval van kruising die moeielijkheid van evenveel gewicht is voor het
bestaan blijven der soort en de standvastigheid der vormen, als zij in het
geval van enting onbelangrijk is voor het welzijn der soort
OVER DEN OORSPRONG EN DE OORZAKEN DER ONVRUGHTBAARHEID
VAN EERSTE KRUISINGEN EN VAN BASTAARDEN.
Het scheen mij, en het ging ook anderen zoo, een tijdlang waar-
schynhjk, dat de onvruchtbaarheid van eerste kruisingen en der
bastaarden wel door natuurlijke teeltkeus had kunnen worden bereikt
oor langzame mwerking op een in geringe mate optredende afneming
der vruchtbaarheid, die, gelijk elke andere wijziging. het eerst bij enkele
individus van een met een ander gekruiste verscheidenheid was versehenen.
Want het zou blijkbaar voor twee verscheidenheden of beginnende
soorten voordeelig zijn, als zij waren verhinderd zieh met
elkander te vermengen, en wel om de zelfde reden, waarom iemand,
die gelijktijdig twee verschillende verscheidenheden kweekt, die geschei-
den moet houden. In de eerste plaats moet echter worden opgemerkt,
dat soorten, welke twee verschillende streken bewonen, dikwijls on-
vruchtbaar zijn als zij worden gekruist. Voor zulke gescheiden levende-
soorten kan dit echter toch blijkbaar niet nuttig zijn geweest, onderling
onvruchtbaar te zijn; en bijgevolg kan zulks in dit geyal niet door natuurlijke
teeltkeus zijn bewerkt. Men zou hier wellicht kunnen tegen-
werpen, dat, als een soort met den eenen of anderen harer landgenoo-
ten onvruchtbaar is geworden, daaruit waarschijnlijk onvruchtbaarheid:
met andere soorten het noodzakelijk gevolg zal zijn. Ten tweede is het
bijna evenzeer in strijd met mijn theorie der natuurlijke teeltkeus als
met die der afzonderlijke scheppingen, dat bij wederkeerige kruisingen
het mannelijke element van den eenen vorm volkomen krachteloos ten
öpzichte van een tweeden vorm is geworden, terwijl toch tegelijkertijd
het mannelijke element van dezen tweeden vorm in staat is den eer-
sten behoorlijk te bevruchten; want deze eigenaardige toestand van het
voortplantingstelsel kan onmogelijk voor een der beide vormen nuttig
zijn.
Denkt men echter aan de waarschijnlijkheid, dat de werking der
natuurlijke teeltkeus mede in het spei is gekomen bij het wederkeerig
onvruchtbaar maken der soorten, dan zal men de grootste moeilijkheid
vinden in het bestaan van vele trapsgewijs verschillende toestandenr
van onbeduidend verminderde vruchtbaarheid af tot volstrekte onvruchtbaarheid.
Men kan toegeven, dat het voor een beginnende soort
voordeelig is, als zij bij de kruising met haar stamvorm of met eenigfr
andere verscheidenheid, eenigszins onvruchtbaar wordt; want daardoor
worden minder verbasterde of ontaarde nakomelingen verwekt, die hun
bloed met de nieuwe, zieh in wording bevindende soort zouden vermengen.
Wie zieh intusschen de moeite geeft na te denken over de
manieren, waarop deze eerste graad van onvruchtbaarheid door de
natuurlijke teeltkeus zou kunnen zijn vergroot en opgevoerd tot dien«
hoogen graad, die aan zoo vele soorten eigen is en een volstrekt al-
gemeene eigenschap is van alle soorten, die zooveel van elkander zijn
gaan verschillen, dat zij tot verschillende geslachten of families behoo-
ren, die zal het onderwerp zeer ingewikkeld vinden. Na rijp overleg
komt het mij voor, dat dit niet door natuurlijke teeltkeus is kunnen
worden bewerkt. Men neme het geval, dat twee soorten bij de kruising
weinige en onvruchtbare nakomelingen voortbrengen, wat kon in dat
geval wel het overleven van die individu’s begünstigen, welke toevallig
in onbeduidend hoogeren graad met wederzijdsche onvruchtbaarheid