
kenmerken zeer ver heeft uiteengespreid, gedurende den langen duur
der wijzigingen, die zij heeft ondergaan — hoe het komt dat de oudere
vormen des levens vaak kenmerken vertoonen, die in zekere mate tus-
schen de bestaande groepen in het midden staan. Eenige oude tus-
schenvormen hebben nakomelingen voortgebracht, die, slechts weinig
gewijzigd, nog heden ten dage bestaan. Uit de zoodanigen bestaan
onze zoogenaamde »afwijkende of dobberende groepen.« Hoe meer een
vorm afwijkt, des te grooter moet het getal van verbindende vormen,
van schakels wezen, die zijn uitgestorven en verloren gegaan. En wij
hebben eenig bewijs, dat zulke afwijkende vormen zeer veel door de
uitroeiing hebben geleden; want zij worden gewoonlijk door slechts
uiterst weinige soorten vertegenwoordigd: en de soorten, die er nog
van bestaan, zijn veelal zeer verschillend van elkander, hetgeen eveneens
op uitroeiing wijst. De geslachten Ornithorhynchus en L&pidosiren b. v.
zouden niet minder afwijkend zijn geweest, indien elk door een dozijn
soorten, in plaats van door slechts öene of twee soorten werd vertegenwoordigd.
Doch zulk een rijkdom in soorten, zooals mij na onderzoek is geble-
ken, valt de afwijkende geslachten gewoonlijk niet ten deel. Wij kunnen,
dunkt mij, dit feit slechts verklären door de afwijkende vormen te be-
schouwen als groepen, die door gelukkiger mededingers zoozeer zijn
overwonnen, dat er slechts eenige leden tot heden toe zijn bewaard
gebleven door een ongewonen samenloop van günstige omstandigheden.
Waterhouse heeft opgemerkt, dat, als een lid van een groep van
dieren verwantschap met een volkomen verschillende groep vertoont,
die verwantschap in de meeste gevallen een algemeene en niet een
bijzondere is. Zoo is, volgens bovengenoemden, onder de knaagdieren
de vizcacha het naast aan de buideldieren verwant; doch in de pun-
ten, waarin dat dier tot deze nadert, zijn zijn verwantschappen alge-
meen, dat is niet met een bepaalde soort van buideldieren in het bij-
zonder. Wijl men meent, dat de punten van verwantschap van den
vizcacha tot de buideldieren wezenlijk en niet slechts analoog zijn,
moeten zij, volgens mijn leer, als een erfenis van een gemeenschap-
pelijken stamvader worden beschouwd. Daarom moeten wij onder-
stellen, öf dat alle knaagdieren met insluiting van den vizcacha
van een zeer oud buideldier afstammen, hetwelk natuurlijk kenmerken
moet hebben gehad, die in zekeren graad stonden in het midden van
die aller bestaande buideldieren; öf dat beiden, knaagdieren en buideldieren,
afkomstig zijn van een gemeenschappelijken stamvader, en dat
beide groepen sedert groote wijzigingen in verschillende richtingen hebben
ondergaan. Uit beide oogpunten mögen wij onderstellen, dat de vizcacha
«rfelijk meer van de kenmerken des stamvaders heeft overgehouden
<lan de andere knaagdieren; en derhalve zal hij niet bijzonder aan eenig
bestaand buideldier verwant zijn, maar middellijk aan alle of aan bijna alle
buideldieren, wijl hij gedeeltelijk de kenmerken van den gemeenschappelijken
stamvader of van een vorig lid dier groep heeft bewaard. En
aan den anderen kant gelijkt, ook zooals Waterhouse heeft opgemerkt,
de wombat niet het meest op een bepaalde soort van knaagdier, maar
op de geheele orde der knaagdieren in het algemeen. In dit geval
evenwel mögen wij vermoeden, dat er slechts een analoge gelijkheid be-
staat, daaraan te danken, dat de wombat voor de zelfde levenswijze als
de knaagdieren geschikt is geworden. De oudere De Candolle heeft
bijna gelijke opmerkingen gemaakt ten opzichte van de algemeene natuur
der verwantschappen bij de verschillende orden van het plantenrijk.
Door de Stelling, dat de soorten, die van een gemeenschappelijken
stamvader afkomstig zijn, zieh hebben vermenigvuldigd en trapsgewijze
haar kenmerken hebben uiteengespreid; daarbij gevoegd, dat zij bij ver-
erving eenige kenmerken gemeenschappelijk hebben bewaard, kunnen wij
de zeer ingewikkelde en straalsgewijs uiteenloopende verwantschappen
verklären, waardoor alle leden der zelfde familie of hoogere groep samen
worden verbonden. Want de algemeene stamvader eener geheele
familie — na door de uitsterving in verschillende groepen en onaer-
groepen verbrokkeld — zal eenigen zijner kenmerken, op verschillende
wijzen en in onderscheidene graden gewijzigd, aan allen hebben over-
gedragen. Gevolgelijk zullen de verschillende soorten door lijnen van
verwantschap van verschillende lengte met elkander zijn verbonden,
welke in veel oudere voorgangers haar vereenigingspunt vinden, zooals
duidelijk op onze meergenoemde teekening wordt voorgesteld. Hoe
moeielijk is het niet, om de bloedverwantschap van de leden eener oude
adellijke famitie zelfs met behulp van een stamboom te bewijzen, en
zonder die hulp is zulks bijna onmogelijk. Daaruit kunnen wij nagaan,
hoeveel moeite het de natuuronderzoekers moet kosten, zonder hulp van
«en teekening de verschillende verwantschappen te beschrijven, die zij
tusschen de vele levende en uitgestorven leden van de zelfde groote
natuurlijke klasse willen aanwijzen.
Het uitsterven heeft, gelijk wij in het vierde hoofdstuk hebben ge-
zien, een groote rol gespeeld in het bepalen en in het wijder maken