D A R W I N .
Gelijk een Alpenreus ten hemel wijst,
Ver boven dal en heuvelkling verheven,
Zoo zie ik hoe in ’s menschen geest’lijk leven,
Gelijk een Titan Darwin hoog verrijst!
Als priester der natuurgodin vergrijsd,
Heeft hij den sluier haar van ’thoofd geheven.
De waarheid was het doelwit van zijn streven;
Geen bloodaard was ’t, die voor haar aanblik ijstf
En wat hij zag, verkondt hij, onversaagd,
Den moed’gen, stouter nog dan eens een ander
Hervormer, Hutten, riep: »Ik heb ’tgevraagd!”
De nacht van ’t bijgeloof verkeert in licht.
Daarmee heeft ’s wonders grootste tegenstander
Historie’s grootste wonderwerk verricht!
(Vrij n a a r ’t Hoogduitsch H.
van Alois Wohlmuth.)
R IJ K SU N IV E R S IT E IT UTRECHT
III 1149 6340
S to om d ru k k e r ij — H. B o r n — A s s e n .
te y le rs m u s e u m
b ib l io t h e e k
HAARLEM