
zien, dat hun rassen in het algemeen eerst plaatselijke rassen zijn 5 en
dat ’ zulke plaatselijke rassen zieh niet ver uitspreiden en hun ouders
niet verdringen, voordat zij zeer zijn gewijzigd en verbeterd. Dit in
acht nemende, is de kans om in een vorming alle vroegere overgangs-
vormen tusschen twee vormen te ontdekken, zeer klein, want de opvol-
gende veranderingen worden ondersteld plaatselijk te zijn geweest. De
meeste zeedieren hebben een uitgebreid gebied, en wij hebben gezien,
dat onder de planten die welke het verst zijn verspreid, de meeste ver-
scheidenheden vertoonen. Daaruit mag men afleiden, dat het onder de
schelpdieren en andere zeedieren waarschijnlijk die soorten zijn, welke
het grootste gebied hebben gehad, die 00k den meesten aanleg zullen
hebben gehad om eerst plaatselijke rassen en dan nieuwe soorten voort
te brengen. Ook dit zal grootelijks voor ons de kans verminderen om
de overgangstrappen in de eene of andere geologische vorming op te
sporen en te vinden.
Een tot het zelfde besluit voerende, onlangs door Falconer gemaakte
opmerking is nog belangrijker, dat namelijk de tijdruimten, gedurende
welke de soorten wijzigingen ondergingen, hoewel, in jaren uitgedrukt,
zeer lang, toch zeer kort waren in verhouding tot den tijd, gedurende
welke die zelfde soorten geen verandering ondergingen.
Wij moeten niet vergeten, dat heden ten dage, zelfs met volkomen
voorwerpen ter onderzoek vöör ons, toch twee vormen zelden door
tusschenrassen kunnen worden verbonden, en dus worden bewezen van
eene soort te zijn, tenzij er vele voorwerpen van vele plaatsen zijn
verzameld: ten opzichte van fossiele soorten kan zulks hoogst zelden
door de palaeontologen geschieden. Wij kunnen misschien het best de
groote onwaarschijnlijkheid bespeuren, dat wij ooit in staat zullen geräken
om de soorten door talrijke, fijne tusschenschakels van fossielen
te verbinden, door ons zelven af te vragen of de geologen der toekomst
in staat zullen zijn om te bewijzen, dat onze verschillende rassen van
runderen, schapen, paarden en honden zijn afgestamd van een enkelen
of van verscheidene oorspronkelijke stammen : en verder, of de geologen
der toekomst in staat zullen zijn om te beslissen, of sommige schelpdieren,
die de kusten van Noord-Amerika bewonen, en welke door eenige
conchyliologen als van hun Europeesche vertegenwoordigers verschillende
soorten, maar door anderen slechts als rassen worden beschouwd,
waarlijk rassen zijn, of wel, zooals het wordt genoemd, soortelijk ver-
schillend. De geoloog der toekomst zou dit slechts kunnen doen, indien
hij een menigte tusschenvormen en overgangen in fossielen toestand
ontdekte, en zoo iets schijnt mij in den hoogsten graad onwaarschijnlijk toe.
Door 'schrijvers, welke aan de onveranderlijkheid der soorten geloo-
ven, is telkens en telkens opnieuw beweerd, dat de geologie ons geen
overgangsvormen had leeren kennen. Deze bewering is echter, gelijk
wij in het volgend hoofdstuk zullen zien, ongetwijfeld onjuist. Sir John
Lubbock zegt:» Elke soort is een overgangsvorm tusschen andere verwante
vormen.” Wij zien dit duidelijk in, als wij uit een geslacht, dat rijk is
aan fossiele en levende soorten, vier vijfden der soorten wegnemen, in
welk geval niemand zal betwijfelen, dat de gapingen tusschen de
overblijvende soorten grooter zullen zijn dan de vroegere. Heeft men
toevallig de uiterste soorten weggenomen, dan zal het geslacht zelf in
den regel door een wij der kloof dan vroeger gescheiden schijnen. Wat
de geologische onderzoekingen niet hebben onthuld, is het voormalig
bestaan van oneindig vele trapsgewijze overgangen van den rang van
werkelijke verscheidenheden, die al onze hedendaagsche soorten met de
uitgestorven soorten verbonden. Dit mocht men echter niet verwachten
en toch is dit dikwijls als een bedenkelijke tegenwerping tegen mijn
leer aangevoerd.
Men veroorlove mij de voorgaande opmerkingen in een ingebeeld
voorbeeld te herhalen en bij elkander te voegen. De Maleische Archipel
is ongeveer even groot als Europa vän de Noordkaap tot de Middel-
landsche zee en van Engeland tot Rusland, en komt derhalve in uitgestrekt-
heid overeen met die deelen van de oppervlakte der aarde, waarvan, als men
Noord-Amerika uitzondert, alle geologische vormingen hetnauwkeurigst zijn
onderzocht, en het meest op haar onderling verband is gelet. Ik ben het volkomen
eens met Godwin Austen, dat de tegenwoordige toestand van dien Archipel
met zijn talrijke en groote eilanden, door wijde en ondiepe zeeen van
elkander gescheiden, waarschijnlijk den vroegeren toestand van Europa
vertegenwoordigt, namelijk in de dagen, toen onze meeste vormingen
werden afgezet. Die Maleische Archipel is een van de rijkste streken
der aarde in bewerktuigde wezens, en echter, als alle soorten werden
verzameld, die daar ooit hebben geleefd, hoe onvolkomen zouden zij
de natuurlijke historie der geheele wereld voorstellen!
Doch wij mögen gelooven, dat de landschelpen van die eilanden op
een zeer onvolkomen wijze in de vormingen, welke daar thans worden
afgezet, zullen worden bewaard. Ik vermoed, dat er zelfs niet veel van
de echte kustdieren, of van die, welke op naakte onderzeesche klippen