
Er blijft intusschen nog een zwarigheid over. Als een orgaan met
meer wordt gebruikt en ten gevolge daarvan aanmerkelijk is verklemd,
hoe kan het dan steeds voortgaan in grootte af te nennen, tot er eindelijk
geen spoor meer van over blijft? Het is nauwelijks raogelijk,
•dat onbruik nog eenige verdere werking kan oefenen, nadat het orgaan
eenmaal zonder functie is geworden. Hier is nog de eene of andere
verdere verklaring noodig, die ik niet kan geven. Als b. v. kon worden
.bewezen, dat elk deel van het organisme in hoogere mate in dien zin
trachtte te varieeren, dat het kleiner, dan in dien zin, dat het grooter
werd, dan zouden wij in staat zijn te begrijpen, op welke wijze een
nutteloos geworden orgaan, onafhankelijk van de werking van het onbruik,
rudimentair werdgemaakt en eindelijk verdween; want de variaties,
die niet in de richting van een afneming in grootte waren, zouden niet
door de natuurlijke teeltkeus worden tegengegaan. Ook komt wellicht
bij het rudimentair worden van een nutteloos deel het beginsel van
spaarzaamheid (oeconomie) mede in het spei, volgens hetwelk — gelijk
in een vorig hoofdstuk is verklaard — de stoffen, die niet meer worden
gebruikt tot vorming van een deel, dat voor den bezitter niet meer
nuttig is, zooveel mogelijk worden bespaard. Dit beginsel zal echter
noodzakelijk bijna geheel tot de vroegste trappen van het verkleimngs-
proces beperkt zijn; want wij kunnen b. v. niet aannemen, dat het
uiterst kleine tepeltje, dat bij een mannelijke bloem den stamper der
vrouwelijke bloem vertegenwoordigt en slechts uit celweefsel bestaat, nog
verder kan worden verkleind en geabsorbeerd, om voedsel te besparen.
Daar eindelijk rudimentaire Organen, door welke trappen zij ook tot
hun tegenwoordigen nutteloozen toestand mögen zijn afgedaald, de ge-
schiedenis van een vroegeren staat van zaken verhalen, en slechts door
de erfelijkheid bewaard zijn gebleven — kunnen wij uit het oogpunt
eener genealogische rangschikking begrijpen, waarom de systematici
hebben gevonden, dat om de Organismen hun juiste plaats in het natuurlijke
stelsel aan te wijzen, rudimentaire deelen even nuttig, ja zelfs som-
tijds nog nuttiger zijn dan deelen van een groot physiologisch belang.
Rudimentaire werktuigen kunnen worden vergeleken met de letters van
een woord, die nog in de spelling behouden blijven, maar in de uit-
spraak verloren zijn gegaan, doch welke als een voortreffelijken sleutel
dienen om de afleiding van het woord te leeren kennen. Uit het oogpunt
van een afkomst met wijzigingen mögen wij besluiten, dat het be-
staan van werktuigen in een rudimentairen, onvolkomen en nutteloozen
toestand, verre van een groote moeielijkheid op te leveren — zooals
zij ongetwijfeld uit het oogpunt eener onafhankelijke schepping doen —
zelfs vooruit te verwachten was uit de hier besproken gezichtspunten.
OVERZICHT VAN DIT HOOFDSTUK.
Ik heb in dit hoofdstuk trachten aan te toonen, dat de rangschikking
van alle organische wezens van alle tijden in aan elkander ondergeschikte
groepen, — dat de aard der betrekkingen, waardoor alle levende en
uitgestorven wezens door ingewikkelde, straalsgewijze loopende en dik-
wijls zeer los samenhangende lijnen van verwantschap in eenige groote
klassen worden vereenigd, - dat de door de natuuronderzoekers bij
de rangschikking gevolgde regels en de moeilijkheden, welke zieh daarbij
voordoen, — dat de waarde, die men hecht aan standvastige en duur-
zame kenmerken, om het even of zij voor de levensinrichtingen van
groot, of, gelijk de rudimentaire Organen, van volstrekt geen belang
zijn, — dat het groote verschil in waarde tusschen analoge of aanpas-
singskenmerken, en wäre verwantschaps- of homologe kenmerken, dat
al deze en nog vele andere dergelijke regelmatige verschijnselen zieh
op natuurlijke wijze laten verklären uit de onderstelling van een ge-
meenschappelijke afstamming van verwante vormen en hun wijziging
door variatie en natuurlijke teeltkeus, gepaard met uitsterving en uiteen-
spreiding (divergeering) van kenmerken. Van dit standpunt de rangschikking
beoordeelende, moet men zieh herinneren, dat met het element
der afstamming algemeen rekenschap wordt gehouden, als men de beide
seksen, de onderscheidene vormen, die ten gevolge van den leeftijd op-
treden, dimorphe vormen; en de erkende varieteiten, hoe verschiffend zij
ook in haar bouw mögen zijn, allen tot een zelfde soort brengt. Als
wij nu de toepassmg van dit element van de afstamming, als de eenige
met zekerheid bekende oorzaak van de gelijkenis van organische wezens
op 'elkander, iets verder uitstrekken, dan zal ons de beteekenis van
het natuurlijke stelsel duidelijker worden; het is genealogisch in zijn
rangschikking, waarin de graden van verschil, die de uit elkander loopende
afzonderlijke takken hebben verkregen, met de kunsttermen: varieteiten
(verscheidenheden), soorten, geslachten, families, orden en klassen
worden aangeduid.
Wanneer wij van de zelfde onderstelling eener voortplanting met va