(iü
gewerkt om onze meeste huisdieren en tuinplanten tot voorwerpen van
groote waarde voor ons te maken; maar hoe kon een wilde bij moge-
lijkheid weten, toen hij voor het eerst een dier tarn maakte, of het in
volgende generaties zou veränderen, en of het andere luchtstreken zou
kunnen verdragen? Heeft de geringe veranderlijkheid van den ezel of
van het parelhoen, heeft de geringe geschiktheid van het rendier om
wärmte, en van den kameel om koude te verduren, ooit verhinderd dat
zij zijn getemd? Ik twijfel er in het minst niet aan of, indien men
andere dieren en planten nam, in een even groot getal als onze tamme
en verbouwde schepselen, behoorende tot even verschillende klassen en
uit even verschillende klimaten — indien men de zoodanigen uit den
natuurstaat rukte, en kon maken, dat zij evenveel generaties in den
tammen staat voortbrachten, zij dan ongetwijfeld even groote veran-
deringen en wijzigingen zouden ondergaan, als onze huisdieren en
tuinplanten.
Ik geloof, dat het niet mogelijk is om van de meesten onzer van
oudsher tamme dieren en planten zekerheid te verkrijgen, of zij van
gene of van verscheidene wilde soorten afstammen. Zij, die aan een
veelvoudigen oorsprong onzer tamme dieren gelooven, beroepen zichop
de omstandigheid, dat wij in de oudste oorkonden, voornamelijk op de
monumenten van Egypte, een groote verscheidenheid van rassen aan-
treffen, en dat sommigen van die rassen zeer gelijk zijn aan, ja zelfs
somtijds volkomen de zelfden zijn als de rassen, die nog heden bestaan.
Zelfs al was het laatste een feit, beter bewezen dan het tot heden is,
wat bewijst het dan nog ? Niets anders dan dat de beschaving hooger
opklimt en de dieren in veel vroegeren tijd tot huisdieren werden ge-
maakt, dan men vroeger meende. De onderzoekingen van Horner hebben
het zeer waarschijnlijk gemaakt, dat er reeds veertien of vijftien duizend
jaren geleden, menschen in het Nijldal woonden, die beschaafd genoeg
waren om potten te bakken; en wie zal ons nu zeggen, hoe lang vöör
dien tijd er in Egypte wilden hebben geleefd, die een half getemden
hond bezaten, gelijk de wilden van het Vuurland of van Nieuw-Holland
nog heden bezitten? De bewoners der Zwitsersche paaldorpen ver-
bouwden verscheidene soorten van tarwe en gerst, erwten, de papaver
voor de olie, en het vlas, en bezaten verschillende huisdieren; zij stonden
in verkeer met andere volken. Dit alles bewijst duidelijk, gelijk Heer
heeft opgeifierkt, dat zij reeds in dien vroegen tijd belangrijke vorde-
ringeh in de beschaving hadden gemaakt; en dit onderstelt weder
een nog vroegere, langdurige periode van minder ver gevorderde beschaving,
gedurende welke de door verschillende stammen en in verschillende
streken als huisdieren gehouden soorten hebben gevarieerd en aan verschiffende
rassen het aanzijn hebben kunnen geven. Sedert de ont-
dekking van vuursteenen werktuigen in de bovenste grondlagen van
zoovele deelen der wereld, gelooven alle geologen, dat er in een oneindig
ver van ons verwijderden tijd barbaarsche menschen in volkomen onbe-
schaafden staat hebben bestaan.
Over den oorsprong onzer meeste huisdieren zal men wel immer in
het onzekere blijven. Toch wil ik hier opmerken, dat ik, na met moeite
alle bekende feiten over de tamme honden in alle deelen der aarde te
hebben bijeenverzameld, tot het besluit ben gekomen, dat er verscheidene
wilde soorten van honden zijn getemd, en dat het bloed van deze in
verscheidene gevallen gemengd door de aderen der tamme hondenrassen
vloeit.
Ten opzichte van schapen en geiten durf ik niets beslissen. Het is
bijna zeker, volgens hetgeen Blyth mij heeft medegedeeld ten opzichte
van de zeden, de stem en het gestel van de gebulte Indische runderen,
dat die dieren van een andere soort afstammen dan waarvan de Euro-
peesche runderen afkomstig zijn; en verscheidene natuuronderzoekers gelooven
dat deze laatsten meer dan eenen wilden stamvader gehad hebben
Om redenen die ik hier niet kan vermelden, ben ik genegen, hoewel
steeds twijfelende, te gelooven, in tegenstelling met de meeste schrijvers,
dat alle rassen onzer paarden van een enkele wilde soort afstammen.
Blyth, wiens meening ik wegens zijn groote en verschillende kundigheden
hooger schat dan die van bijna alle andere schrijvers, hoüdt het er voor
dat alle hoenderrassen afkomstig zijn van het gewone wilde Indische
hoen, Gallus barikiva. Het zelfde doen ook anderen en ik houd het voor
bijna zeker, dat zij gelijk hebben En wat de eenden en konijnen betreff,
hoe de rassen onderling ook mögen verschiffen, ik twijfel echter
niet of zij zijn affen afstpmmelingen van de gewone wilde eend en van
het wilde konijn.
De leer van het ontstaan onzer verschiffende tamme rassen uit verschiffende
wilde soorten, is door sommige schrijvers tot een ongerijmd
uiterste gedreven. Zij gelooven, dat elk ras, hetwelk zieh onveranderd
voortplant, al zijn de onderscheidene kenmerken ook nog zoo onmerk-
baar, zijn eigen wilden grondvorm of prototype heeft gehad. Als dat
waar was, dan moest er een geheele reeks soorten van wilde runderen