
bescheiden, te bestudeeren, dan zullen ook zijn bezwaren in de zelfde
mate grooter worden, want hij zal in dat geval nog minder kans heb-
ben om de overgangen tusschen de twijfelacbtige vormen aan te treffen,
en moet hij bijna al zijn hoop stellen op de analogie. *
Zekerlijk, tot heden is er nog geen duidelijke lijn svan afscheidmg,
geen grenslijn getrokken tusschen so o r t e n en o n d e r - s o o r t e n ,
dat is die vormen, welke naar het gevoelen van e e m g e natuuronderzoe-
kers wel zeer nakomen aan soorten, maar niet volkomen de kenmerken
■eener soort vertoonen; tusschen o n d e r - s o o r t e n en r a s s e n ; tusc
h e n geringere v e r s c h e i d e n h e d e n ( var i e t e 1 1 en) en i n d i v
i d u e l l e v e r s c h i l 1 e n. Al die onderscheidingen versmelten m
.elkander en vormen een onafgebroken reeks, en een reeks geeft ons
den indruk van een onmerkbaren overgang.
Daarom zijn de individueele verschilfen, ofschoon van zeer wemig,
ia van geen het minste belang voor den systematicus, voor ons
van het grootste gewicht, als zijnde de eerste schrede tot zulke gelinge
verscheidenheden, die nauwelijks een vermeldmg m werken over
de natuurlijke historie verdienen. Daarom houd lk zulke verscheidenheden
welke slechts in zekere mate blijvend en duidelijk zijn, voor
trappen, leidende tot meer blijvende en meer duidelijke rassen, en deze
laatsten als voerende tot onder-soorten en tot soorten. De overgang
van den eenen trap tot den anderen kan m sommige gevallen te an
ken 'zijn louter aan den lang aanhoudenden mvloed van verschilfende
natuurlijke omstandigheden in twee verschilfende nchtingen, doch ik
hecht daar niet veel geloof aan: ik wijt den overgang van een ver-
scheidenheid uit den toestand van een slechts klein verschd tot l g iv a n
■een grooter onderscheid, aan den invloed van de natuurlijke teeltkeus m
onstanelen van wijzigingen in sommige bepaalde richtingen. Daarom, geloof
S t o i onderscheiden ras een w o r d . n d e s o o r , mag wor en
seheeten. Wii zullen in het vervolg van dit werk zien of dit gevoelen
op waarheid, op feiten en op gezonde redeneeringen steunt of nie.
Het is niet noodig te onderstellen, dat alle rassen of werdende soorten
eens tot soorten moeten worden. Zij kunnen in dien worden en
staat uitsterven, of zij kunnen gedurende lange tijdperken als rassen
bl^ven beidaan/ gelijk Wollaston heeft bewezen. dat het geval ,s geweest
J t de rassen van zekere fossiele slakken op Madeira, en Gaston de
Saporta met sommige planten. Indien een ras zieh zoo krach ig mocht
ontwikkelen. dat het in getal de moedersoort overtrof, zou het voorzeker
als de soort worden beschouwd, eil de soort als het ras. Ook zou
het kunnen gebeuren, dat het ras de moedersoort geheel verdrong, of
wel dat beiden nevens elkander bleven bestaan en beiden als onafhan-
kelijke soorten moesten worden beschouwd. Doch ook op dit onder-
werp komen wij later terug.
Uit al het voorgaande blijkt, dat ik het woord s o o r t beschouw als
geheel willekeurig, en als ’tware hij onderlinge overeenkomst voor het
gemak gegeven aan een groep van individu’s, die zeer veel op elkander
gelijken, en dat het niet wezenlijk verschilt van de woorden r a s
en v e r s c h e i d e n h e i d , hetwelk men heeft toegepast op minder
verschilfende en meer dobberende vormen. Ook het woord v e r s c h e i-
d e n h e i d of ras is slechts willekeurig toegepast, en wordt ook voor
het gemak gegeven aan een groep van individu’s, die slechts i n d i v i d
u e e l e v e r s c h i l l e n vertoonen.
WIJD EN ZEER VERSPREIDE EN ALGEMEEN VOORKOMENDE
SOORTEN VARI6EREN HET MEESTE.
Door theoretische beschouwingen geleid, geloofde ik, dat ik eenige
belangwekkende resultaten zou kunnen verkrijgen omtrent den aard en
de onderlinge betrekkingen der het meest varieerende soorten, als ik
alle variéteiten van verschilfende goed bewerkte flora’s in tabellen
vereenigde. In den beginne scheen mij dat een zeer eenvoudige zaak
toe. Doch de heer H. G. Watson, dien ik voor zijn belangrijke raadgevingen
en bijstand hierin zeer erkentelijk ben, overtuigde mij spoedig,
dat het met vele zwarigheden gepaard ging, wat later Dr. Hooker nog
stelliger bevestigde. Ik behoud mij daarom voor in een later werk de
moeilijkheid daarvan uiteen te zetten, en de tabellen met getalsverhou-
dingen der varieerende soorten mede te deelen. Dr. Hooker veroorlooft
mij nog hierbij te voegen, dat hij, na mijn schriftelijke aanteekeningen
te hebben gelezen en mijn tabellen onderzocht, de volgende Stellingen
volkomen goed bewezen acht. Het geheele onderwerp echter,, dat
hier noodzakelijk slechts zeer kort kan worden behandeld, is tamelijk
ingewikkeld, vooral daar zinspelingen op den »strijd voor het bestaan” ,
de »uiteenspreiding (divergentie) der kenmerken” en andere eerst later
te bespreken punten niet konden worden vermeden.
HAT ONTSTAAN DER SOORTEN 7