
waardoor de bloemen der orchideeen en andere planten door de h an -
delingen van insekten worden bevrucht, kunnen wij h et dan als ev en
volmaakt b esch ouw en , dat on z e denneboomen g eh e e le wolken van stuif-
m e e l verspreiden, opdat er eenige weinige stuifmeelkorrels door een to e -
v a llig e bries naar de Stempels der vrouwelijke bloemen worden gew aaid?
OVERZICHT VAN DIT HOOFDSTUK; DE WET VAN DE EENHEID
VAN DEN GRONDVORM EN DE VOORWAARDEN VAN
BESTAAN ZIJN IN DE THEORIE DER NA-
TUURLIJKE TEELTKEUS VERVAT.
Wij hebben in dit hoofdstuk eenige zwarigheden en bedenkingen tegen
mijn leer beschouwd. Velen daarvan zijn zeer gewichtig, dochikgeloof
toch eemg licht te hebben verspreid over verschillende feiten, die uit het
oogpunt van een onafhankelijke schepping zeer duister zijn. Wij hebben
gezien, dat de soorten niet op eenig bepaald tijdstip in het oneindige kunnen
veränderen door een menigte tusschenvormen met elkander zijn verbonden;
gedeeltelijk omdat de natuurlijke teeltkeus zeer langzaam werkt, en wel op
elk tijdstip slechts op zeer weinige vormen; en gedeeltelijk omdat er ten
gevolge van de werking dier zelfde natuurlijke teeltkeus steeds voorgaande
vormen en tusschenvormen worden verdrongen en uitgeroeid. Naver-
wante soorten, die nu binnen een onafgebroken omtrek leven, moeten
dikwijls zijn gevormd, toen het gewest niet een geheel uitmaakte, en
toen de levensvoorwaarden niet ongevoelig en trapsgewijs in elkander
overgingen. Wanneer twee rassen zijn gevormd in twee gewesten binnen
een onafgebroken omtrek, zal er dikwijls een tusschenras zijn gevormd*
geschikt voor een tusschenstrook; doch om de ons bekende redenen
zal het tusschenras gewoonlijk kleiner in getal zijn dan de twee vormen,
die het verbindt. Daarom zullen de twee laatsten, wijl zij grooter zijn
in getal, een groot voordeel bezitten boven het minder talrijke tusschenras,
en zullen zij er gewoonlijk in slagen om het te verdringen en uit te
roeien.
Wij hebben gezien, dat wij niet te spoedig moeten beweren, dat de
verschillende levenswijzen niet in elkander zouden kunnen overgaan;
en dat het is te gelooven, dat een vleermuis door de natuurlijke teeltkeus
kan zijn gevormd uit een dier, hetwelk in het eerst slechts van
boom tot boom kon zweven.
m hebben gezien, dat een soort onder nieuwe levensvoorwaarden
hare gewoonten kan veränderen, en een levenswijze aannemen zeer ver-
schillend van die harer naaste bloedverwanten. Daaruit is het ons duj
delijk geworden - in acht neinende, dat elk schepsel steeds traeht te
leven ta a r hij slechts leven kan - hoe het komt, dat er een fregat-
vogel is met zwemvliezen tusschen de teenen; een specht, die op de
vlakte woont; een lijster, die onder.water duikt, en een stormvogel, 1
een levenswiize voert als een alk.
Ofschoon het geloof, dat een werktuig, zoo volmaakt als het oog,
door de natuurlijke teeltkeus kan zijn gevormd, meer dan genoeg i s | g
iemand het hoofd te doen schudden, zoo bestaat er toch geen volstrekte
onmogelijkheid, dat een werktuig ten nutte van zijn bezitter kan worden
verbeterd gedurende een reeks van opvolgende wijzigingen en onder
een menigte verändernde levensvoorwaarden; en derhalve is het oo
niet onmogelijk, dat het eindelijk elken graad van volmaaktheid be-
reikt. In gevallen waarin wij geen kennis van tusschen- ot overgangs-
toestanden hebben, moeten wij zeer voorzichtig zijn in het besluiten,
dat er geen tusschentoestanden hebben bestaan, want de overeenkomst
van vele werktuigen onderling en hun bekende tusschentoestanden, e-
wijzen, dat er ten minste wonderlijke veranderingen in de verrichtmgen
van een werktuig kunnen gebeuren. Zoo is b. v. een zwemblaas blyk-
baar in een luchtinademende long veranderd. Het ontstaan van
overgangen moel zeer zijn bevorderd door dat het zelfde werktuig
gelijktijdig zeer verschillende diensten kan hebbaa bewezen, en
daarna voor een verrichting bijzonder is ingericht; en door at
twee zeer verschillende werktuigen ten zelfden tijde de zelfde verrichting
hebben uitgeoefend, en het eene volmaakter is geworden, terwijl
het door het andere werd geholpen.
Wij hebben bij twee op de ladder der natuur zeer ver van eikander
staande wezens gezien, dat een bij beide voor het zelfde doel dienend
en oppervlakkig er zeer gelijk uitziend orgaan zieh bij elk hunner
zelfstandig onafhankelijk kan liebben gevormd; worden dergelijke Organen
nader onderzocht, dan kunnen echter altijd belangrijke verschillen
in hun maaksel worden aangetoond, en dit volgt van zelf uit het be-
ginsel der natuurlijke teeltkeus. Aan den anderen kant is een oneindige
-verscheidenheid van maaksel tot bereiking van het zelfde doel de
tdgemeene regel in de geheele natuur; en dit volgt weder even natuur-
lijk uit het zelfde groote beginsel.