
wijzigingen; namelijk door voor het fokken of kweeken een keus te doen
uit de schepselen, die tot dat doel geschikt zijn.
Vervolgens zullen wij overgaan tot de w i j z i g i n g e n en verande-
ringen, die de soorten in d e n w i l d e n of n a t u u r l i j k e n t oe -
s t a n d ondergaan. Wij zullen evenwel genoodzaakt zijn dit onderwerp
zeer kort en vluchtig te behandelen: het zal weinig meer kunnen worden
dan een opsomming van feiten. Wij zullen desniettemin toch ge-
legenheid hebben om de omstandigheden, welke het günstigste zijn voor
die wijzigingen, te bespreken.
In het volgende hoofdstuk zullen wij handelen over den s t r ij d o m
b e s t a a n d e te bl i jven: een strijd, die alle bewerktuigde wezens
op de geheele aarde moeten strijden, als een onvermijdelijk gevolg van
de al voortgaande en voortgaande vermeerdering van hun getal. Dit
is de leer van Malthus, toegepast op het dierenrijk zoowel als op het
plantenrijk. Wijl er veel meer individu’s van elke soort worden geboren
dan er bij mogelijkheid in het leven kunnen blijven, en wijlerten-
gevolge daarvan telkens opnieuw een krijg om bestaande te kunnen
blijven, moet ontbranden, zoo spreekt het van zelf, dat een
wezen, hetwelk, al is het slechts in het eene of andere opzicht,
te zijnen voordeele boven zijn natuurgenooten uitblinkt, ook de mees-
te kans zal hebben om de laatsten te overleven, en dus door de
n a t u u r z e l v e v o o r de v o o r t p 1 a n t i n g z al wo r d e n
u i t v e r k o r e n . En door het overerven van wijzigingen is zulk een
uitverkoren individu tevens de oorzaak van het bestaan blijven van dat
ras in zijn nieuwen en gewijzigden vorm.
Die keus voor de voortplanting, welke de natuur zelve doet, en die wij in
het vervolg telkens door het woord natuurl i jke teel tkeus zullen aandui-
den, zal eenigszins uitvoerig in het vierde hoofdstuk worden behandeld. Wij
zullen dan zien, hoe die natuurlijke teeltkeus hetuitsterven van de minder be-
gunstigde vormen veroorzaakt, en hoe zij aanleiding geeft tot hetgeen
wij het u i t e e n s p r e i d e n de r k e nme r k e n willen noemen.
In het vijfde hoofdstuk zullen wij over de samengestelde en nog al-
tijd vrij onbekende w e t t e n spreken, waardoor de wijzigingen en de
veranderingen worden beheerscht.
In de vijf volgende hoofdstukken behandelen wij de meest in het oog
vallende en grootste b e z w a r e n en t e g e n w e r p i n g e n tegen
onze leer, namelijk: ten eerste hoe de o v e r g a n g e n ontstaan, dat
is hoe het komt dat een eenvoudig wezen of een eenvoudig werktuig
volmaakter en veränderet kan worden in een zeer samengesteld wezen
of in een zeer hoog ontwikkeld werktuig; ten tweede het i n s tm
of de zielvermogens der dieren;ten derde de b as t aar dvormin g o
d e onvruchtbaarheid der soorten en de vruchtbaarheid der rassen> in Jfjj
zij onderling worden gekruist; en ten vierde de o n v o 11 e d i g h
der geologische gegevens. ,
In het elfde hoofdstuk zullen wij de g e o l o g i s c h e o p vo l g in g
der bewerktuigde wezens besehonwen; in het twaalfde en dertiende lmn
V er sp r e i d i n g over de aarde; m het veertiende hun r a n g s c h i
k i n g of wederkeerige verwantschappen, zoowel in den rypen of vo -
komenen als in den embryonalen toestand. En eindelijk m het laat-
ste hoofdstuk zullen wij een kort o v e r z i c h t y a n he t g e h e e e
we r k en tevens eenige aanmerkingen ten besluite geven.
Het is geen wonder, dat er nog zooveel onverklaarbaars is m e
ontstaan der soorten en rassen, als men bedenkt hoe wemig wij nog
weten van de wederkeerige betrekkingen der schepselen, die ons om-
ringen. Wie kan zeggen, waarom de eene soort wijd en breed is ver-
snreid en groot van getal is, en waarom een verwante soort een zeer
nauw begrensd gebied heeft en klein is in getal? En toch zijn die
verhoudingen van het hoogste belang, want zij bepalen den tegenwoor-
digen welstand en, naar ik geloof, den toekomenden bloei en de latere
wijzigingen van elken aardbewoner. Doch nog veel geringer is onze
kennis van de wederkeerige betrekkingen en verhoudingen tot elkander
van de ontelbare bewoners der aarde, gedurende de vele geologische
tijdperken harer geschiedenis. Ofschoon er derhalve nog veel duisters
is en dat duistere nog langen tijd duister zal blijven, twijfel ik er toch
niet aan of het gevoelen van de meeste natuuronderzoekers, een gevoelen,
hetwelk ook door mij voorheen werd gehuldigd — namelijk dat elke
soort onafhankelijk van de andere is geschapen — zal blijken een
dwaalbegrip te zijn. Ik zeg dit na ernstige studie en onpartijdig na-
denken. Ik ben ten volle overtuigd, dat de soorten niet onveranderlyk,
dat is niet bestendig zijn, en dat die soorten, welke tot een en
het zelfde geslacht, genus x) worden gerekend, lijnrecht afstammen van
de eene of aridere, veelal uitgestorvene soort; op de zelfde wijze als de
1 In vele Nederlandsche boeken leest men zoowel voor genus, als voor
•sekse en ¡eneratie het woord g e s l a c h t . Om verwamng en misverstand
te voorkomen, nemen wij dat woord (geslacht) voor g e n u s , terwylwij
överigens s e k s e en g e n e r a t i e bezigen.