
•
vinding, dat het nuttig was, en van de gewoonte, variëeren? Die Physiologen,
en er zijn er velen zoo, die aannemen, dat een nieuw geeste-
lijk kenmerk niet anders op het kind kan worden overgebraeht, dan door
een wijzigmg van den stoffelijken grondslag, die van de ouders afkom-
stig is, en waaruit eindelijk de hersenen van het kind worden ontwik-
keld, zullen ook betwijfelen, dat de eene of andere oorzaak, welke in-
vloed uitoefent op zijn ontwikkeling, de overgeërfde geestelijke kenmer-
ken kaD wijzigen en zulks dikwijls ook zal doen. Bij de soorten in den
natuurstaat zullen zulke wijzigingen of afwijkingen (variaties) gewoonlijk
tot het gedeeltehjk of volkomen verlies van een instinkt of tot een
verwarring daarvan voeren, en het individu zou daaronder lijden. Als
echter onder de tegelijkertijd bestaande levensvoorwaarden een dergelijke
geestelijke afwijking (variatie) nuttig was, zou zij bewaard en bevestigd
en eindelijk tot gemeenschappelijk eigendom van alle leden der
soort worden.
De schrijver van het artikel haalt er ook het voorbeeld van het tui-
melen der duiven bij, een gewoonte, die, als men haar bij de eene of
andere wilde soort had opgemerkt, zeker een instinktmatige zou zijn
genoemd, des te meer, als zij, gelijk is beweerd, dezen vogel behulp-
zaam is, om aan de havikken te ontsnappen. Hij meent, dat het »een
fantastisch stuk instinkt is, een uitvloeisel van de overscnuimende levens-
kracht van een wezen, voor wiens behoeften, zonder eenige inspan-
ning hoegenaamd van zijn zijde, is gezorgd.” Doch zelfs wanneer men
dit aanneemt, moet er de een of andere natuurlijke oorzaak hebben
bestaan, welke ten gevolge had, dat de eerste tuimelaar zijn over-
schuimende levenskracht op een van alle andere vogels der wereld,
verschillende wijs verspilde. Het gedrag van den Lotan of Indischen
roller maakt hoogst waarschijnlijk, dat het rondwentelen bij dit onder-ras
van tuimelaars aan de eene of andere aandoening de hersenen is
toe te schrijven, die reeds langer dan sedert het jaar 1600 tot den
huidigen dag is overgeërfd. Men behoeft dezen vogel slechts te schud-
den, of den Kalmi-lotan met een stok aan den hais aan te raken,
om te veroorzaken, dat zij dadelijk achterover op den grond tui-
melen. Zij gaan voort dit met buitengewone snelheid te doen, tot zij
volkomen zijn uitgeput, of zelfs, gelijk sommigen zeggen, tot zij ster-
ven, als zij niet worden opgenomen, in de handen gehouden en gerust-
gesteld, waarop zij weder tot zieh zelven komen. Het is welbekend,
dat sommige verwondingen der hersenen of inwendige parasieten ten
gevolge hebben, dat dieren zieh onophoudelijk hetzij naar de rechter-
of naar de linkerzijde omdraaien, wat dikwijls van een achterwaartsche-
beweging vergezeld gaat. Ik heb zoo even, ten gevolge van de vriendelijkheid
van Dr. Brunton, het bericht gelezen, dat de heer W. J.
Moore * van de eenigszins soortgelijke gevolgen van het doorsteken der
hersenen van een duif met een naald aan haar basis heeft gegeven.
Aldus behandelde vogels wentelen volkomen op de zelfde wijze als de-
Indische roller in krampen achterover, en de zelfde uitwerking wordt
teweeggebracht, als men hun blauwzuur met strychnine geeft. Een duif,
wier hersenen op deze wijze waren doorstoken, genas volkomen, maar
zij ging daarna voort luchtsprongen gelijk een tuimelaar uit te voeren,
hoewel zij tot geen tuimelaarsras behoorde. De beweging schijnt den
aard van een terugkeerenden kramp of stuiptrekking te hebben, welke
den vogel, evenals in den stijfkramp, achterover werpt; hij verkrijgt
dan zijn evenwicht weder en wordt opnieuw 'achterover geworpen. Of
deze neiging oorspronkelijk ontstond door een of andere toevallige-
beschadiging, of nog waarschijnlijker, door een ziekelijke aandoening
der hersenen, is niet uit te maken, maar in den tegenwoordigen tijd
kan de aandoening bij den gewonen tuimelaar moeielijk ziekelijk
worden genoemd, daar deze vogels volkomen gezond zijn, en er behagen
in schijnen te scheppen, als zij hun kunsten volbrengen, of
zieh, gelijk een oud schrijver zieh uitdrukt, »gelijk ballen in de lucht
vertoonen” De gewoonte kan oogenschijnlijk tot op zekere hoogte-
door den wil worden gecontroleerd, en wat zeer in het bijzonder onze
belangstelling wekt, zij is sterk erfelijk ; jonge, in een volière grootge-
brachte duiven, welke nooit een tuimelaar hebben gezien, nemen haar
aan, als men hen voor de eerste maal vrij laat vliegen. De vaardigheid
verschilt ook zeer in graad bij de onderscheidene individu’s en onder-
rassen, en kan door bestendige teeltkeus aanmerkelijk worden vergroot,.
gelijk men dit bij de huis-tuimelaars ziet, die zieh nauwelijks één of twee-
voet boven den bodem kunnen verheffen, zonder in de lucht kopjeover
te schieten. Uitvoerige bijzonderheden omtrent tuimelaar-duiven vindt
men in mijn boek over »Het Variëeren der Huisdieren en Cultuurplan-
ten” (Deel I, Hoofdstuk V en VI, Deel II, Hoofdstuk XXI).
Als gevolgtrekking uit het geval der geslachtlooze insekten, uit zekere
reflexwerkzaamheden, en uit zulke bewegingen als die der tuimelaars,
schijnt mij het besluit in de hoogste mate waarschijnlijk, dat vele in.-
1 »Indian Medical Gazette”, Jan. en Febr. 1873.