
volkt, en geeft als een alternatief, dat nieuwe vormen kunnen worden
voortgebracht »zonder de aanwezigheid van een model of kiem van
vroegere aggregaten.” Ik ben niet zeker, dat ik alle plaatsen juist
versta, maar hij schijnt groote waarde aan de onmiddelbare werking der
uitwendige levensvoorwaarden te hechten. Hij zag echter duidelijk de
volle beteekenis van het beginsel der natuurlijke teeltkeus in.
De beroemde geoloog Leopold von Buch drukt in zijn »Deseription
physique des lies Canaries” (1836, blz.- 147) duidelijk uit, dat hij ge-
looft, dat verscheidenheden (varieteiten) langzaam tot bestendige soorten
worden, welke dan niet meer in staat zijn, vruchtbaar met elkander te
paren.
Bafinesque schrijft in 1836 in zijn »New Flora of North America”,
blz. 6 : »Alle soorten zijn waarschijnlijk eens bloote verscheidenheden
(varieteiten) geweest, en vele verscheidenheden worden daardoor lang-
zamerhand tot soorten, dat zij constante en eigenaardige kenmerken
verkrijgen”, maar vöegt er later, blz. 18, bij: »met uitzondering echter
van het oorspronkelijk type of de stamvader van elk geslacht (genus).”
In het jaar 1843—44 heeft professor Haldman de gronden vöör en
tegen de hypothese der ontwikkeling en omvorming der soorten op talentvolle
wijze bijeenverzameld (in het »Boston Journal of Nat. History”,
vol. IV, blz. 468) en schijnt meer over te hellen tot het denkbeeid der
veranderlijkheid.
De »Vestiges of Creation” 1 versehenen voor de eerste maal in 1844. In de
tiende,. zeer verbeterde uitgaaf (1853, blz. 155) zegt de ongenoemde *
sehrijver: »Het op rijpe overweging steunende eindbesluit is, dat de
verschillende reeksen bezielde wezens van de eenvoudigste en oudste
af tot aan de hoogste en jongste toe de onder Gods beschikking ge-
vormde producten zijn: 1°. van een aan de levensvormen geschonken
aandrift,' die hen in bepaalde tijden längs den weg der voortplanting
van den eenen trap van organisatie tot den anderen, tot dien der hoogste
1 In het Nederlandsch vertaald door Dr J. li. van der Broek, Leeraar
in de Natuur- en Scheikunde bij de Rijkskweekschool voor Militaire Genees-
kundigen te Utrecht, onder den tilei: „ £4oren van de natuurlijke geschiedenis
der scheppicg en voortgaande ontwikkeling onder den invloed en hetbeheer
der natuurwetten.” Met een voorwourd van Prof. G. J. Mulder. De tweede
druk verscheen in 1850 bij J. G. Broese te Utrecht. Dr. H. H. H. v. Z„
2 De anonyme Engelsche sehrijver van bovengenoemd werk bleek in 4884
te zijn Bobert Chambers, lid van de firma Chambers te Londen, door welke
het boek was uitgegeven. Zie Prof. Harting, „Een onthuld geheim” in
„Alb d. Nat.” 1884. Dr. H. H. H. v. Z.
dicotyledonen en gewervelde dieren toe, doet opklimmen, welke
trappen slechts weinige in aantal en gewoonlijk door gapingen in de
organische reeks van elkander zijn gescheiden, welke een praktische
moeilijkheid bij het bepalen der verwantschappen opleveren; — 2°. van
een andere aandrift, welke met de levenskrachten samenhangt en in den
loop der generatie de organische wezens in overeenstemming met de
uitwendige levensvoorwaarden, gelijk voedsel, woonplaats en luchtgesteld-
heid zijn, tracht te veränderen; dit zijn de »aanpassingen” der natuurlijke
theologie.” De sehrijver is blijkbaar van meening, dat debewerk-
tuiging volkornener wordt door plotselinge sprongen, doch dat de werkrn-
gen der uitwendige levensvoorwaarden trapsgewijze plaats hebben. Hij
besluit met grooten nadruk uit algemeene gronden, dat soorten geen
onveranderlijke voortbrengselen zijn. Ik kan echter niet inzien, hoe de
aangenomen twee »aandriften” in een wetenschappelijken zin rekenschap
kunnen geven van de talrijke en schoone wederkeerige aanpassingen,
welke wij allerwegen in de geheele natuur zien; ik kan niet inzien, hoe
wij daardoor leeren begrijpen, op welke wijze b. v. de specht voor zijn
bijzondere levenswijze geschikt is geworden. Het boek heeft door zijn
schitterenden en wegslependen stijl dadelijk een zeer groote verspreidmg
verkregen, hoewel het in zijn vroegere uitgaven weinig nauwkeurige
kennis en een groot gebrek aan wetenschappelijke omzichtigheid verried.
Naar mijn meening heeft het hier te lande daardoor voortreffelijke diensten
bewezen, dat het de aandacht op de zaak vestigde, vooroordeelen deed
verdwijnen, en aldus den weg baande voor het aannemen van dergelijke
denkbeeiden.
In het jaar 1846 publiceerde de veteraan onder de geologen, J.
d’Omalius d'Halloy, in een voortreffelijk kort opstel (in het »Bulletin de-
l’Académie Royale de Bruxelles”, T. XIII, blz. 581) zijn meening, dat
het waarschijnlijker was, dat nieuwe soorten door afstamming met ver—
andering der oude kenmerken waren voortgebracht, dan dat zij elk
afzonderlijk waren geschapen; hij had dit denkbeeid voor de eerstemaal
in 1831 opgeteekend.
In professor B. Owen?s »Nature of Limbs , 1849, blz. 8 6 , komt de-
volgende plaats voor: »Het denkbeeid van het grondtype was reeds
lang vöör het bestàan der diersoorten, waardoor het thans wordt ver-
tegenwoordigd, in de dierenwereld onzer planeet in verschillende wij-
zigingen geopenbaard. Van welke natuurwetten en bijkomende (secun-
daire) oorzaken het regelmatig op elkander volgen en de vooruitgang