
tusschen de leden van de eene of andere klasse kunnen ontwarren,
maar als wij een bepaald doel in het oog hebben, en wij nietrondzien
om een onbekend scheppingsplan te vinden, mögen wij hopen zekere,
hoewel langzame vorderingen te zullen maken.
Prof. Haeckel beeft in zijn Generelle Morphologie en in andere werken
zijn groote kundigheden en schranderheid gebruikt om na te sporen, wat
hij noemt de phylogenie of de lijnen van afstamming van alle bewerk-
tuigde wezens. De verschillende reeksen opstellende, steunt hij voor-
namelijk op embryologische kenmerken, daarbij geholpen door homologe
en rudimentaire Organen, zoowel als door de opvolgende tijdperken,
waarin de verschillende vormen des levens worden vermoed voor het
•eerst in onze geologische vormingen te zijn versehenen. Hij heeft daar-
mede koen een begin gemaakt, en toont ons hoe de klassificatie in de
loekomst moet worden behandeld.
MORPHOLOGIE.
Wij hebben gezien, dat de leden van de zelfde klasse, onafhankelijk
Tan de wijze waarop zij leven, op elkander gelijken in het algemeene
plan hunner bewerktuiging. Die gelijkheid wordt dikwijls door de uit-
drukking »eenheid van grondvorm of type« te kennen gegeven, of wel
door te zeggen, dat de afzonderlijke deelen en werktuigen van de verschillende
soorten eener klasse homoloog zijn. Dat alles wordt samen-
gevat onder den algemeenen naam van morphologie. De morphologie
is ongetwijfeld een der belangwekkendste gedeelten der natuurlijke historié,
ja men mag haar de ziel der natuurlijke historié heeten. Wat is
merkwaardiger dan dat de hand van een mensch, gevormd om aan te
vatten; de graaipoot van den mol, de voorpoot van het paard, de
:zwempoot van den bruinvisch en de vleugel van den vleermuis, naar
het zelfde patroon zijn gevormd en ingerieht, en dat zij de zelfde been-
deren in de zelfde betrekkelijke ligging bevatten? Hoe merkwaardig is
-het, om een minder belangrijk maar treffend voorbeeld te geven, dat
de achterpooten van den kangoeroe, die zoo goed geschikt zijn om op
open vlakten te springen — die van de op boomen klimmende, bladeren
etende koala, zoo goed geschikt om boomtakken te omklemmen —
die van den in den grond levenden, insekten of wortels etenden bandi-
•coot — en die van eenige andere Australische buideldieren — allen
zijn gebouwd naar het zelfde buitengewone type, namelijk dat de been-
deren van de tweede en derde vingers buitengewoon dun zijn en in de
zelfde huid gewikkeld, zoodat zij er uitzien als een enkele teen, voor-
zien van twee nagels. Niettegenstaande die gelijkheid van patroon of
inrichting, worden de achterpooten van die verschillende dieren tot ver-
richtingen gebruikt, zoo verschillend mogelijk van elkander. En dit geval
wordt nog treffender gemaakt door de Amerikaansche Opossums, die
ongeveer de zelfde levenswijs leiden als sommigen hunner Australische
verwanten, maar welker achterpooten van de gewone inrichting zijn.
Prof. Flower, aan wien ik deze opgaven heb ontleend, zegt hieromtrent:
»Wij mögen dit eenheid van type noemen, maar daarmede komen wij
niet veel nader tot een verklaring van het verschijnsel”, en dan voegt
hij er bij: »doch pleit het niet krachtig voor een echte verwantschap,
een erfenis van een gemeenschappelijken voorvader?”
Geoffroy St. Hilaire heeft nadrukkelijk gewezen op de groote belangrijkheid
van het wederzijdsche verband of ligging der deelen in gelijke werktuigen: de
deelen mögen min of meer van vorm en voorkomen veränderen, en echter
blijven zij steeds in de zelfde orde vereenigd en verbonden. Wij vinden, bij
voorbeeld, nooit de beenderen van den arm en den voorarm, of die van de
dij en het been van plaats veranderd. Daarom kan men de zelfde namen
aan de homologe beenderen van zeer verschillende dieren geven. Wij
vinden de zelfde groote wet bij de monddeelen der insekten. Wat schijnt
meer te verschillen dan de verbazend lange opgerolde tong van een
avondvlinder, de wonderlijk opgevouwde slurf van een bij of van een
weegluis, en de groote kaken van een kever ? en echter zijn al die werktuigen,
welke tot zulke verschillende einden dienen, gevormd door onein-
dig talrijke wijzigingen van een bovenlip, bovenkaak en twee paar onder-
kaken. Een zelfde wet regeert de inrichting van den mond en de pooten
der schaaldieren. En ook bij de bloemen der planten is het eveneens.
Niets kan hopeloozer zijn dan te trachten die gelijkheid van patroon
bij de leden der zelfde klasse te verklären door de leer van het doel,
van de nuttigheid, van de eindoorzaken, in een woord door de teleolo-
gie. Het hopelooze daarvan is vooral door Owen in zijn belangrijk werk
On the Nature of Limbs bewezen. Uit het gewone oogpunt van de leer
der onafhankelijke sehepping van elke soort kunnen wij slechts zeggen
dat het zoo is, en dat het den Schepper heeft behaagd alle dieren en
planten in elke groote klasse naar een zelfde bouwplan te maken. Dit
is echter geen wetenschappelijke verklaring.
HEX ONTSTAAN DER SOORTEN 3 9