
landganzen van Australie, welke eveneens goed ontwikkelde zwempoo-
ten bezitten, dat zij »langbeenig, evenals hoenderachtige vogels loopen
•en zelden of nooit te water gaan. De heer Gould deelt mij mede, dat
bij ze als volkomen landvogels beschouwt, en ik hoor, dat deze vogels,
•evenals de gans der Sandwich-eilanden, zieh in de vijvers der dieren-
tuinen hoogst onhandig gedragen.” De handschriften wijzen er op, dat
»ook de langbeenige flamingo zwempooten bezit. maar zieh toch in
moerassen ophoudt en slechts zelden waadt, uitgezonderd in ondiep water...
Het waterhoen zal men daarentegen steeds met volkomen gemak zien
zwemmen en duiken, hoewel slechts een smalle huidstrook aan zijn
teenen zit. Andere nauwverwante vogels uit de geslachten Grex, Parra
enz. kunnen voortreffelijk zwemmen, en bezitten toch nauwelijks sporen
van zwemvliezen.”
[De handschriften geven nog meer bijzonderheden omtrent hiertoe be -
hoorende gevallen, gelijk b. v. ten opzichte van op den grond levende
papegaaien en boomkikvorschen, die hun vroeger boomleven hebben op-
gegeven; in al deze gevallen blijft echter de organische bouw der soort
aan de voormalige levenswijze aangepast. Ook de zwaluwstaartige wouw
wordt vermeld, en gezegd, dat hij gelijk een zwaluw in de lucht op
vliegen jaagt, enz. Men vergelijke ook boven, blz. 224—227 en 256.
Al deze gevallen worden door Darwin aangehaald tot steun zijner leer,
dat zieh de aanpassingen van het lichamelijke maaksel door natuurlijke
teeltkeus hebben ontwikkeld, en niet a priori bijzonder voor een bepaald
doel zijn gesehapen. Zij zijn echter tevens zeer goede voorbeelden
wan veranderingen van instinkten. Dr. H. H. H. v. Z.]
ATAVISME EN VERMENGING DER INSTINKTEN DOOR KRUISING.
In het »Ontstaan der Soorten” heb ik eenige feiten vermeld, die
bewijzen, dat als rassen of soorten worden gekruist, bij de nakome-
lingschap wegens geheel onbekende oorzaken een neiging ontstaat
om de kenmerken hunner voorouders terug te krijgen. 1 Ik vermoed
daarom, dat zieh bij gekruiste dieren ook een lichte neiging tot
de oorspronkelijke wildheid zal openbaren. Garnett vermeldt in een
brief aan mij, dat zijn bastaards van de muskuseend en de gewone
eend een eigenaardige wildheid aan den dag legden. Waterton (»Essays
1 Men vergelijke boven, blz. 67 en 209. Dr. H. H. H. v. Z.
on Nat. Hist”, blz. 197) zegt, »dat zijn eenden, die uit een kruising
van de tamme en wilde eend waren gesproten, een merkwaardige schuw-
heid bezaten.” Hewitt, die meer bastaards van fazanten en hoenders
fokte dan iemand anders, spreekt zieh, in zijn brieven aan mij, in de
meest stellige uitdrukkingen uit over hun wilden, boosaardigen en
strijdzuchtigen aard; het zelfde is ook het geval bij eenige, die ik
zelf heb gezien. Kapitein Hutton doet soortgelijke mededeelingen omtrent
de nakomelingen van een tamme geit met een wilde soort uit het
westen van den Himalaya. Lord Powis’ agent bericht mij, zonder dat
ik hem een vraag daarover had toegezonden, dat kruislingen van een
Indischen stier en een gewone koe wilder zijn dan afstammelingen
van zuiver bloed. Ik geloof niet, dat deze vermeerderde wildheid zonder
uitzondering optreedt; zulks schijnt volgens den heer Eyton b. v. het geval
niet te zijn met de jongen uit een kruising van de gewone en de
Ghineesche gans, noch, volgens den heer Brent, met bastaarden van
kanarievogels.
Het is bekend, dat als twee verschillende soorten worden gekruist,
de instinkten merkwaardig gemengd uitvallen, en in de volgende gene-
raties geheel gelijk de lichamelijke Organen varieeren. Jenner had een
hond, die tot grootvader een jakhals had, dus een vierde jakhalzebloed
bezat. Hij was zeer schuw, luisterde niet naar fluiten, en placht in de
velden rond te sluipen, waar hij op eigenaardige wijze muizen ving.
(Hunter, »Animal Economy”). Ik zou hier talrijke voorbeelden kunnen
aanvoeren van kruisingen tusschen hondenrassen met beiderzijds kunst-
matige instinkten, bij welke deze op zeer merkwaardige wijze werden
vermengd, gelijk b.v. tusschen den Schotschen en Engelschen herdershond,
dem pointer en den patrijshond; de werking van zulk een kruising kan
daarenboven dikwijls door verscheidene generaties heen worden vervolgd,
gelijk b.v. de moed van de beroemde windhonden van lord Orford na
een enkele kruising met een bullenbijter (Youatt, »Onthe Dog”, blz. 31).
Van den anderen kant zal de tusschenkomst van een windhond aan
een familie van herdershonden, gelijk mij een intelligent schaapherder
verzekerde, de neiging verleenen hazen te jagen.
«ET ONTSTAAN DER SOORTEN 25