
hand hun vroegere temperatuur weder terugkregen, zullen de vormen
uit de noordelijke gematigde luchtstreek, die destijds in de laaglanden
onder den evenaar. leefden, naar hun vroegere woonplaatsen terugge-
dreven of uitgeroeid, en door de uit het zuiden terugkeerende aequatoriale
vormen zijn vervangen. Intusschen zullen bijna zeker eenige der vormen
uit de noordelijke gematigde luchtstreek elk naburig hoogland zijn inge-
trokken, waar zij, als het hoog genoeg was, lang bewaard konden blijven,
evenals de poolvormen op de bergen van Europa. Zij zullen zelfs dan
hebben kunnen blijven bestaan, als het klimaat niet volkomen voor
hen geschikt was; want de verandering in temperatuur moet zeerlang-
zaam hebben plaats gehad, en ongetwijfeld bezitten de planten zeker
vermögen om zieh te acclimatiseeren, gelijk daaruit blijkt, dat zij ver-
schillen van gestel, met betrekking tot het weerstandsvermogen tegen
wärmte en koude, erfelijk op hun nakomelingen overbrengen.
Volgens den regelmatigen loop der gebeurtenissen zal daarop het
zuidelijk halfrond aan een strengen ijstijd zijn onderworpen, terwijl het
noordelijk halfrond warmer werd, en toen zullen omgekeerd de vormen
uit de zuidelijke gematigde luchtstreek de laaglanden onder den evenaar
zijn binnengetrokken. De noordsche vormen, die vroeger in het gebergte
waren achtergebleven, daalden nu naar beneden en vermengden zieh met
de zuidelijke. Deze laatsten zullen, toen de wärmte terugkeerde, naar
hun vroeger vaderland zijn teruggekeerd, daarbij echter eenige weinige
soorten op de bergen achtergelaten en eenigen der vormen uit de noorde-
lijke gematigde luchtstreek, die uit hun bergveste waren neergedaald,
met zieh naar het zuiden hebben medegenomen. Wij zullen dus eenige
weinige gelijke soorten in de noordelijke en zuidelijke gematigde lucht-
streken en op de bergen der daartusschen gelegen keerkringslanden
vinden. De vormen, die gedurende langen tijd op deze bergen of op
het halfrond, tegenovergesteld aan dat, waar zij oorspronkelijk thuis be-
hoorden, waren achtergelaten, zullen met vele nieuwe vormen hebben
moeten mededingen, of aan eenigszins verschillende physische voorwaar-
den blootgesteld zijn geweest: zij zullen dus in hooge mate aan wijzi-
ging onderworpen zijn geweest, en zieh thans als verscheidenheden of
vertegenwoordigende soorten voordoen; gelijk ook werkelijk het gevaf
is. Ook moeten wij ons herinneren, dat in beide halfronden reeds
vroeger ijstijdperken hadden bestaan; want dezen verklären in overeen-
stemming met de zelfde hier uiteengezette beginselen, hon het komi, dat
zpovele volkomen verschallende soorten de zelfde, ver van elkander ge~
scheiden streken bewonen, en behooren tot geslachten, welke thans niet
meer in de daartusschen gelegen tropische streken voorkomen.
Het is een merkwaardig feit, waarop door, Hooker ten opzichte van-
Amerika, en door Alph. de Candolle ten opzichte van Nieuw-Holland
is gewezen, dat er veel meer gelijke of onbeduidend veranderde plante»
van het noorden naar het zuiden dan van het zuiden naar het noorden
zijn getrokken. Wij zien evenwel eenige weinige zuidelijke vormen op
de bergen van Borneo en Abessinie. Ik vermoed, dat die grootere, dat
is overwegende verhuizing van het noorden naar het zuiden is t.e wijte»
aan de grootere uitgestrektheid van het land in het noorden, en ook
daaraan, dat de noordsche vormen in hun vaderland in grooter getal
aanwezig waren. Ten gevolge daarvan zullen zij door de natuurlijke
teeltkeus en door de mededinging tot een hoogeren trap van volko-
menheid of tot grooter macht zijn gekomen dan de zuidelijke vormen».
En toen nu beide vormen gedurende de afwisselende ijstijden zieh in
' streken onder den evenaar onder elkander mengden, waren de noordelijke
vormen het krachtigst, en in staat om zieh op hun plaatsen op
de bergen te handhaven en later met de zuidelijke vormen zuidwaarts
te trekken; , het zelfde had daarentegen geen plaats met de zuidelijke-
vormen met betrekking tot de noordelijke. Evenzoo zien wij heden ten
dage, dat zeer vele Europeesche wezens den bodem van La Plata,
van Nieuw-Holland en in geringere mate van Nieuw-Zeeland bedekken,
en de inboorlingen hebben verslagen. Daarentegen zijn zeer weinige
zuidelijke vormen in eenig deel van het noordelijk halfrond inheemsch
geworden, ofschoon er huiden, wol en dergelijke dingen, geschikt om
zade» over te brengen, in menigte gedurende de laatste twee of
drie eeuwen uit La Plata, en sedert de laatste twintig of dertig jaar
uit Nieuw-Holland zijn ingevoerd. De Neilgherrie-bergen in Oost-Indie
vormen echter een gedeeltelijke uitzondering daarop, daar, gelijk Dr.
Hooker mij mededeelt, Australische vormen daar snel inheemsch wordenen
zieh door zaden verspreiden. Er is geen twijfel aan, of zij waren
vöör den laatsten grooten ijstijd ongetwijfeld begroeid met inlandsehe
bergplänten, maar dezen zijn bijna overal geweken voor -de meerheer-
schende vormen, gevormd in de grootere en meer volkomen ingerichte
werkplaatsen van het noorden. Op vele eilanden vindt men even veel,
of zelfs meer inheemsch geworden wezens dan inlandsehe, en djt is
de eerste schrede tot den ondergang dezer laatsten. Een berg is een
eiland op het land: de wezens van die eilanden op het land moesten