
over zaden van Nélummium luteum
in de maag van een reiger, 561;
over de planten van Kerguelenland,
571 ; over de planten op de bergen
van Fernando Po, 539; over de
flora en de wieren van Nieuw-Zee-
land, 540 ; over plantengroei op de
lagere hellingen van de Himalaya,
54!.
H o o p (Kaap de Goede), planten
van de - , 172, 572.
Ho p k i n s , over vernietiging van
lagen, 461.
Hordeum, 552.
Hör ens , kleine, waggelende —, 632.
H o r t i c u l t u r a l T r a n s a c t i ons
, 29.
Ho r z e l , instinkt van den —, 364.
H o u t d u i f , 65
H o u t s n i p, in Schotland Standvogel
geworden, 339.
Hu b e r (P.), verstand komt bij het
instinkt mede in het spei, 301 ;
over den op gewoonte gegronden
aard van het instinkt, 302 ; over
slavenmakende mieren. 315 ; over
Melipona domestica, 321 ; over de
cellen der bijen, 325; over het instinkt
bij keverlarven, 362; over
plunderende bijen, 364 ; over dwa-
lingen van het instinkt der bijen,
373.
H u d s o n (W. H.), over de levens-
wijze van den pampasspecht, 225,
256 ; over Molothrus. 314.
H u g g i n s (Dr. W.),' over erielijke
antipathie bij honden, 387.
H u i s d i e r e n , of de — bij ver-
wildering tot den wilden vorm terug-
keeren? 57; — planten zichzuiver
voort, 58; — stammen van ver-
schillende wilde soorten af, 61 ;
acclimatiseering der —, 186.
H u i s z w a l u w , nestbouw, 351;
instinkten, 356.
H u in b o 1 d t. (A. v o n), over planten
der Co.rdi lieras, 539.
Hu n t (Consul Car.), over trekkende
en verdwaalde vogels, 341 ; over
de kwartels, 343.
Hu n t e r (J ), over bijkomende (se-
cundaire) seksueele kenmerken, 198;
over een bastaard tusschen een
hond en een jakhals, 385.
H u t c h i n s o n (Kol.) over erfelijke
instinkten der hondenrassen, 381.
H u 11 o n (Kapit.), over de wildheid
van gekruiste geiten, 385 ; over
vruchtbare kruising tusschen de ge-
wone en de Chineescbe gans, 416,
447.
Hu x l e y (Th. H.), over de blijvende
typen van het dierlijk leven, 36;
over het maaksel der hermaphro-
dieten, 144; over de verwantschap
der Sirenia, 496; over vormen,
welke de vogels met de reptielen
verbinden, 496; over homologe Organen,
613; over de ontwikkeling
van Aphis, 619.
Huygens , over de vibratietheorie9.
Hydrochoerus. 516.
Hydrophilus, 119.
IIydrophyllaceae, invloed van het zee-
water op de zaden der —, 524,
551, 555.
Hy dropsy chidae, 647.
Hydroptüidae, 647.
Hy e n a , woningen der —. 361.
Hylodes, 646.
Hymenoptera, gevechten der —,
132; duikende —,226; over de ontwikkeling
van den angel bij de
—, 251.
Hyoseris, 265.
Hyperoodon bidens, 278.
Hyrax, 379.
I.
Ibla, 195, 640.
Icterus , 402 ; — Baltimore, nestbouw,
360.
IJ s b e r g e n , vervoeren planten en
zaden, 528.
IJs p e r i o d e , 13, 537; zie : ijstijd.
I J s s t o r m v o g e l (noordsche), 109.
IJst i jd, 464, 531, 532, 536, 541,
542, 545.
IJ s t ij d e n , afwisselende —, 545;
— op het noordelijk en zuidelijk
balfrond, 536.
I n c a r n a a t k l a v e r . 138.
I n d i s c h e r o l l e r , 392.
I n d i v i d u ’ s , een groot aantal —
günstig voor de teeltkeus, 145; of
alle — eener soort afkomstig zijn
van een enkel paar, 521.
I n h e e m s c h ma k e n van planten,
van deinlandsche verschillende,
156; — op Nieuw-Zeeland, 250.
I n k t v i s s c h e n , ontwikkeling der
—, 618.
I n s e k t e n , kleur der — aangenast
aan hun levenswijze, 127 ; blinde
— in holen, 164; invloed van de
nabijheid der zee op de kleur der
—, 179 ; lichtgevende —, 236; ge-
slachtlooze —, 330; zieh doodhou-
den der —, 348; verschillende instinkten
der —, 361 v. v .; — in het
menschelijk lichaam, 364; slechts
eenmaal uitgeoefende instinkten der
—, 367; instinkten der — betrek-
kelijk de exerementen, 370; dwa-
lende instinkten bij —, 370, 373.
I n s t i n k t e n , 301, 338, v.v.; — der
tamme dieren, 306 ; — veränderen
niet gelijktijdig met het maaksel van
het lichaam, 329; — der trekdieren,
338; — van vrees en onbevreesd-
heid, 344; — van den nestbouw
bij vogels, 349 ; veranderingen der
—, 355—361, 383, 389 ; dubbele
— bij vogels, 359; — van het
bouwen van woningen bij zoog-
dieren, 360; — der bijen. 361;
dubbele — bij insekten, 362; —
van geluidsnabootsing, 363, 364;
ontstaan en ontwikkeling der —,
364, 374, 3"6, 389; — van de
horzel, 364; — van het parasitisme
bij bijen en vogels, 364 - 366 ; over-
eenkomst’ge — bij verschillende
dieren. 366 ; schijnbaar schadelijke
—, 366; slechts eenmaal uitgeoefende
— 367 ; eigenaardige — bij verschillende
dieren, 367, 368; erfe-
lijkheid der —, 369, 387; — be-
trekkelijk de exerementen bij vogels
en zoogdieren, 369; onvolmaakte
en dwalende —. 370, 373 ; sociale
—, 371 ; tegen verwonde soortge-
nooten gerichte —, 371; eigenaardige
— der fazanten, der wilde
hen, der spitsmuis, van den struisvogel
en verschillende andere dieren,
372 v. v . ; — bij pasgeboren dieren,
382; atavisme en vermenging der
— door kruising, 384; verhouding
tot gewoonte en reflexwerkzaam-
heid, 391.
I n v l o e d der levensvoorwaarden op
de voorttelingo ,ij 83.
I s o l a t i e , günstig voor de teeltkeus,
147.
Ithomia, 600. 601, 602.
J.
J a c h t s p i n n e n , veranderlijke instinkten
der —, 362
J a p a n , zeedieren van —, 536.
J a v a , solfatara op —, 370; planten
van —, 539.
J e f f r e y s (G w y n), over de ver-
spreiding der zoetwaterschelpdieren,
583.
J e n n e r , over een bastaard tusschen
hond en jakhals, 385.
J e n y n s (L.), over de woningen der
ratten, 361; over insekten in het
menschelijk lichaam, 364; over het
kraaien der fazanten, 372.
J e r u s a 1 e m-artisjok, 188.
J e s s e , over den nestbouw der
kraaien, 357.
J o n e s (J M.), over de vogels van
Bermuda, 364.
J o u r d a i n , over de oogen derzee-
sterren, 228.
J u ke s, over denudatie door aanra-
king met de lucht, 453.
Juncus bufonius, 528.
Jungermannia, 275.
J u n g h u h n (F. W.), over de af-
stamming der soorten en van den
mensch,, 28.
Julus, zieh doodhouden van —, 349.
J u s s i e u (A. d e), over de bloemen
der Malpighiaceeen, 264; over de
rangschikking, 589.
K.
Ka a p de Go e d e Hoop, planten
van de —, 172, 572.
K a a p v e r d i s c h e e i l a n d e n ,