
den gewelddadigen dood van anderen, en toch bezitten zij nog niet
den heilzamen schrik voor het moordzuchtigste aller dieren, den mensch *.
Dat dieren, gelijk men pleegt te zeggen, zieh dood zouden houden, —
de dood is immers een aan elk levend wezen onbekende toestand, —
scheen mij altijd een hoogst merkwaardig instinkt. Ik stem geheel
overeen met [diegenen, welke gelooven, dat in deze zaak veel over-
drijving heerscht, en betwijfel niet, dat flauwten (ik heb een rood-
borstje in mijn hand in zwijm zien vallen) en de verlammende wer-
king van overgroote vrees, dikwijls met het zieh doodveinzen zijn ver-
wisseld.2 Het bekendst zijn in dit opzicht de insekten. Wij vinden
*>ij deze geheele reeksen, zelfs in een en het zelfde geslacht (gelijk
ik bij Gurculio en Chrysomela beb waargenomen) van soorten, die
zieh slechts een seconde lang en dikwijls zeer onvolkomen dood
houden, daar zij hun sprieten nog bewegen, gelijk b. v. vele histers
(een kevergeslacht), en welke zulks ook nooit voor de tweede maal
doen, hoezeer men hen daartoe ook möge prikkelen, — tot andere
soorten', die zieh, volgens de Geer, gruwzaam op zwak vuur
laten roosteren zonder het minste teeken van leven te geven, —
en tot andere soorten, die een langen tijd (tot 23 minuten, gelijk
ik bij Chrysomela Spartii heb gezienj bewegingloos bleven. Vele
individu’s van de zelfde Ptinus-soort namen daarbij een andere hou-
ding aan dan de overige. Men zal nu wel nauwelijks in twijfel
kunnen trekken, dat de wijze waarop, en de tijd gedurende welken
elke soort zieh dood houdt, nuttig voor haar zal zijn, in verband met
de soort van gevaren, waaraan zij gewoonlijk is blootgesteld; het is dus
volstrekt niet moeielijker zieh voor te stellen, dat deze eigenaardige
1 [Er werd reeds op gewezen, tot welk een nauwkeurige schatting zulk
een instinktmatige vrees voor den mensch zieh ontwikkelt, als aan het dier
de mogelijkheid is gegeven om met zekerheid te onderscheiden, hoever het
moet zijn verwijderd om buiten schot te wezen. Onlangs heeft Dr. Rae, in
„Nature” in de reeds vermelde brieven, de volgende waarneniing medegedeeld,
die van belang is, omdat zij aantoont, hoe spoedig een dergelijke fijnheid van
onderscheiding wordt verkregen: — »Het zij mij vergund nog een van de
mij bekende voorbeelden aan te halen ten bewijze, hoe snel jonge vogels de
kennis van een gevaar verkrijgen. Als de wulpen van hun broedplaatsen op
hoogere breedten naar het zuiden trekken, dan bezoeken zij in aanmerkelyk
aantal de ten noorden van Schotland gelegen eilanden, en blijven in groote
zwermen bijeen. Eerst kan men dan gemakkelijk dicht bij hen komen, maar
zoodra men slechts weinige schoten op hen heeft afgevuurd, worden zij niet
slechts veel schuwer, maar schijnen ook met groote nanwkeurigheid den af-
stand te kunnen meten, tot op welken zjj veilig zijn voor gevaar.” Romanes.]
2 Couch, „Illustrations of Instinct”, blz. 201. .
erfelijke houding door natuurlijke teeltkeus is verkregen, dan eenige
andere. Desniettemin scheen het mij een zeer merkwaardig samentreffen,
dat de insekten er in zouden zijn geslaagd om nauwkeurig de
zelfde*houding aan te nemen, die zij bij hun dood verkrijgen. Ik tee-
kende daarom zorgvuldig de Stellingen op, die 17 verschillende soorten
van insekten (met inbegrip van een Julus, een spin en een pissebed),
tot de meest verschillende geslaehten, zoowel goede als siechte kunste-
naars in het zieh dood houden, daarbij plegen aan te nemen; daarna
verschafte ik mij van eenige dezer soorten individu’s, die hun natuur-
lijken dood waren gestorven, andere doodde ik gemakkelijk en langzaam
met kamfer. Het resultaat was, dat de houding in geen enkel geval
overeenstemde, en dat vaak het zieh doodhoudende dier zooveel moge-
lijk van het werkelijk doode afweek. 1
NESTBOUW.
Wij komen nu tot meer ingewikkelde instinkten. De nesten der vogels
zijn, ten minste in Europa en de Vereenigde Staten, nauwkeurig
waargenomen, zoodat zij ons een goede en zeldzame gelegenheid verschaffen,
om te onderzoeken of in zulk een gewichtig instinkt verändernden
voorkomen. Wij zullen zien, dat dit wel degelijk het geval is,
en verder, dat günstige omstandigheden en de werking van het verstand
niet zelden in geringe mate veranderend op het bouwinstinkt werken.
1 Het merkwaardigst geval van naar het schijnt zieh wezenlijk dood houden
verhaalt Wrangel (»Travels in Siberia”, blz. 342) van de Ganzen, welke naar
de Tundra’s [de boomlooze, veelal met mos begroeide vlakten benoorden de
grens van den boomgroei. Dr. H. H. H. v. Z.] trekken om daar te ruien, en dan
volkomen buiten staat zijn om te vliegen. Hij zegt, dat zij zieh zoo meesterlijk
„dood hielden, met geheel stijf uitgestrekte pooten en halzen,dat ik ze rüstig voor-
bij liep en ze voor dood hield.” De inboorlingen lieten zieh daar door echter niet
verschalken. Dit zieh dood houden zdu hen natuui lijk niet beschermen tegen
vossen, wolven enz., die toch wel in de Tundra’s voorkomen; zou het hun
wellicht öok tegen de aanvallen van valken en haviken bescherming geven ?
In allen gevalle is de zaak zeer verwonderlijk. Gelijk ik in mijn reisverhaal
heb medegedeeld, hield zieh een hagedis in Patagonie, die op het zand aan
de kust leeft, en evenals dit gespikkeld is, als z[j verschrikt werd, dood, met
uitgestrekte beenen, platgedrukt lichaam en gesloten oogen; werd zij verder
nog lästig gevallen, dan groef zij zieh snel in het zand in. Als een haas een
klein, niet in het oog vallend dier was, en in zijn leger neergedoken, de
oogen sloot. zouden wij dan niet zeggen, dat hij zieh dood hield? Over insekten,
zie Kirby en Spence, „Introduction to Entomology”, vol. II, bldz. 234.