
Daarenboven hebben wij in de nesten der vogels een ongewoon volledige
reeks voor ons, van de zoodanige af, die volstrekt geen nest bouwen,
maar hun eieren op den blooten grond leggen, tot andere, die een
hoogst eenvoudig en onregelmatig nest bouwen, tot nog andere met
meer volkomen bouwkunst enz., totdat wij eindelijk komen tot die ver-
wonderlijke nesten, welke bijna spotten met de kunst van den wever.
Zelfs in het geval van een zoo eigenaardig nest als dat van de
Salangane-zwaluw (Collocalia esculenta), dat door de Chineezen wordt
gegeten, geloof ik toch de verschillende trappen te kunnen nagaan,
welke dit voor dien vogel zoo noodzakelijk instinkt heeft doorloopen.
Het nest bestaat, gelijk bekend is, uit een brooze, witte, doorschijnende
zelfstandigheid, die zeer veel op zuivere Arabische gom of zelfs op glas
gelijkt, en is van binnen bekleed met daaraan vastgekleefd dons. Het nest
van een verwante soort in het Britsch Museum bestaat uit onregelmatig
netvormige vezels, die gedeeltelijk zoo fijn zijn als . . . 1 van de zelfde stof;.
bij een andere soort worden stukken zeewier door een dergelijke zelfstandigheid
samengelijmd. Deze droge slijmerige stof zweit in water spoedig
op en wordt week; onder het mikroskoop vertoont zij geenerlei structuur,
behalve sporen van lagen en overal verstrooide peervormige luchtbellen
van de meest verschillende grootte; de laatste zijn zelfs in kleine droge
stukjes zeer duidelijk zichtbaar; en vele daarvan zagen er haast uit als
blazige lava. Wordt een klein zuiver stuk in een vlam gehouden, dan,
knettert het, zweit een weinig op, verbrandt slechts langzaam en riekt
sterk naar dierlijke zelfstandigheid. Het geslacht Collocalia behoort,.
volgens (x. R. Gray, wien ik voor zijn verlof tot het onderzoeken van
alle in het Britsch Museum voorhanden exemplaren zeer dankbaar ben.
tot de zelfde onder-familie als onze gierzwaluw, (Cypselus apus). Deze
nu maakt zieh gewoonlijk eenvoudig van een spreeuwennest meester,
maar .Macgillivray heeft zorgvuldig twee nesten beschreven, waarbij der
los samengevoegde bouwstoffen waren samengelijmd door uiterst fijne
draden van een zelfstandigheid, die in de vlam knetterde, doch slechts
langzaam verbrandde. In Noord-Amerika2 kleeft een soort van gier-
1 [Hier was in het manuscript een plaats opengelaten, blijkbaar om later-
een geschikt woord in te vullen, Romanes.J
2 Over Cypselus murarius zie Macgillivray, „British Birds". III, 1840,
blz. 625,. Over C. pelasgius zie Peabody’s uitstekende verhandeling over de
vogels van Massachusetts, in „Boston Journ. of Nat. Hist.’ , III, blz. 187,..
M. E. Robert („Com,t. Rend.” aangehaald in „Ann. a. Mag Nat. Hist.”'
VIII 1842, blz. 476) vond, dat de nesten der oeverzwaluwen (Cotyle riparia)^
zwaluw haar nest aan de loodrechte wanden van schoorsteenen vast,
en bouwt het uit kleine, evenwijdig naast elkander gelegde stokjes,
die door koekvormige massa’s verhard broos slijm zijn samengelijmd,
hetwelk, evenals dat van de eetbare vogelnestjes, in water opzwelt en
week wordt, in de vlam knettert, zieh opblaast, slechts langzaam
verbrandt, en daarbij sterk naar dierlijke stof riekt Het onderscheidt
zieh van dit laatste alleen daardoor, dat het geelbruin is, niet zooveln
groote luchtbellen bevat, duidelijker uit lagen bestaat, en zelfs een ge-
streept aanzien heeft, dat door tallooze elliptische, uiterst kleine verhoo-
gingen wordt veroorzaakt, die wel niet anders als wat naar buiten getrokken
luchtbelletjes zijn.
De meeste schrijvers nemen aan, dat de eetbare zwaluwnesten uit
wier of uit de kuit van een visch bestaan, terwijl door anderen ook
wel het vermoeden is uitgesproken, dat men hier met een afscheidings-
product van de speekselklieren des vogels had te doen, Op grond van
de boven medegedeelde waarheden kan ik niet betwijfelen, dat de laat-
ste meening de juiste is. De gewoonten van de in het binnenland levende
gierzwaluw, en de wijze waarop bedoelde zelfstandigheid zieh in
de vlam gedrängt, zijn alleen reeds bijna voldoende om de onderstelling
te weerleggen, dat zij uit wier bestaan. Evenzoo schijnt het mij, nadat
ik gedroogde vischkuit heb onderzocht, hoogst onwaarschijnlijk, dat men
nergens een spoor van celachtige structuur in de nesten zou kunnen
ontdekken, wanneer zij uit dat materiaal bestonden. Hoe zouden ook
onze gierzwaluwen, wier levenswijze zoo goed bekend is, vischkuit kunnen
halen, zonder daarbij te worden gezien? Macgillivray heeft aan-
getoond, dat de follikels der speekselklieren bij de gierzwaluw bijzonder
ontwikkeld zijn, waarom ook hij aanneemt, dat de stof, waarmede zij
het materiaal van haar nest samenlijmt, door deze klieren wordt afge-
scheiden. Ik betwijfel niet, dat de geheel overeenkomstige, maar alleen
in de grintbanken aan de oevers van de Wolga aan hun bovenzijde met een
gele dierlijke zelfstandigheid waren besmeerd, die hij voor kuit hield. Zou
bij zieh wellicht in de soort hebben vergist, want wij kunnen nauwelyks
aannemen, dat onze oeverzwaluw de eene of andere dergelijke gewoonte
heeft. Zoo de juistheid der waarneming niettemin werd bevestigd, dan zouden
wij hier een zeer merkwaardige variatie van een instinkt hebben, des
te merkwaardiger, daar deze vogel tot een andere onder-familie behoort dan
Cypselus en Collocalia. Ik ben overigens niet ongenegen de zaak voor juist
te houden, want men verzekert, blijkbaar op grond van nauwkeurige waarneming.
dat de huiszwaluw (Chelidon urbica) het slijk, waarvan zij haar nest
bouwt, met kleverig speeksel bevochtigt.