
■zag daarop mijn beschrijving van die dieren na, en vond aangegeven,
«dat de snuitvormige penis bij sommige soorten »merkwaardig lang” is,
en dit kan, dankt mij, moeilijk een toevallig samentreffen zijn. Wat
4 e levenswijze der geslachten aangaat, welke wäre of complementaire
mannetjes bezitten, zoo zijn alle soorten van Scalpellum (roet eene
uitzondering) bijzonder gewijzigd voor de aanhechting aan de teedere
twijgen der moskoralen (Corallines); de eene soort van Ibla, van welke
ik niets weet, leeft over het algemeen bij tweeen of drieen te zamen
-vastgehecht in den steel van een ander rankpootig schaaldier, namelijk
•een Pollicipes; Alcippe en CryptopMalus zijn vastgehecht in kleine
holten, die zij in schelpdieren uitgraven. Er bestaat in al deze gevallen geen
twijfel, dat twee of meer volkomen volwassen individu’s dicht bij elkander
op den zelfden drager kunnen zijn vastgehecht, en dit komt soms bij
■Scalpellum vulgare voor, de individu’s van dergelijke groepen kunnen
■op hun stelen worden gedraaid en zieh naar elkander wenden: bij
-twee of meer individu’s van Alcippe of Cryptophialus, die in de zelfde
holte ingegraven leven, zou dit echter moeilijk zijn. Daarenboven kon
het wel gebeuren, dat door de zeestroomingen voor verscheidene nauw
■opeen levende dieren van deze soort geen toereikend voedsel werd aan-
gevoerd. Toch zou het in al deze gevallen blijkbaar een voordeel voor
de soort zijn, als twee individu’s nauw op elkander konden leven en
gedijen, zoodat nu en dan kruising plaats greep. Als nu sommige individu’s
in grootte afnamen en dit kenmerk erfelijk werd, dan konden
zij zieh gemakkelijk aan de andere en grootere individu’s vasthechten;
-en als het verkleiningsproces voortging, zou dit de kleinere individu’s
in staat stellen zieh hoe langer hoe dichter bij de opening van
•den zak, of, gelijk het werkelijk bij eenige soorten van Scalpellum en
bij Ibla voorkomt, binnen in den zak van het grootere individu vast
te hechten; op deze wijze zou de kruisbevruchting worden verzekerd.
Algemeen wordt aangenomen, dat een verdeeling van den physiologischen
arbeid voor alle Organismen [voordeelig is; dus zou zulks
ook een scheiding der seksen voor de rankpootigen zijn, als zij
zoodanig kon tot stand komen, dat de voortplanting der soort
(species) volkomen bleef verzekerd. Hoe in welk geval ook de scheiding
Aussehen de seksen het eerst ontstaat, weten wij niet, maar wij
kunnen volkomen inzien, dat, toen zij in het hier besproken geval ont-
stond, de kleinere individu’s noodzakelijk mannetjes moesten worden,
odaar er een veel kleinere uitgaaf van organische stof voor de voortbrenging
der zaadvloeistof, dan voor die der eieren wordt vereischt.
Feitelijk is bij Scalpellum vulgare het geheele lichaam van het mannetje
kleiner dan een enkel der talrijke, door de hermaphroditen voortge-
brachte eieren. De andere en grootere individu’s zullen, volgens de zelfde
beginselen, hetzij hermaphroditen met meer of minder verarmde man-
nelijke Organen blijven, of in wijfjes worden veranderd. Op grootere
of kleinere schaal en of deze gezichtspunten juist zijn of niet, zien
wij in den tegenwoordigen tijd bij het geslacht Scalpellum een traps-
gewijze reeks: eerst van den mannelijken kant met een dier beginnende,
dat duidelijk een gesteelde rankpootige met goed geevenredigde schalen
is, tot aan den eenvoudigen zak toe, die de mannelijke Organen omsluit,
en öf van hoogst geringe rudimenten van schalen voorzien, öf daarvan
geheel ontbloot is; en ten tweede, van den vrouwelijken kant uitgaande,
hebben wij öf wäre wijfjes, öf hermaphroditen met volkomene of sterk
verkleinde mannelijke Organen.
Wat de middelen betreff, door welke zoovelen der belangrijkste Organen
bij talrijke dieren en planten sterk in grootte zijn afgenomen, of
rudimentair geworden, of geheel vemietigd, mögen wij wel aan de over-
geerfde gevolgen van gebruik en onbruik toesehrijven. Dit zou zieh
echter niet op sommige deelen laten toepassen, b.v. op de uit kalkach-
tige stof bestaande schalen der mannelijke rankpootigen, van welke men
niet kan zeggen, dat zij actief worden gebruikt. Vöör ik de scherpe
kritieken had gelezen, die de heer Mivart op deze zaak heeft geschre-
ven, dacht ik, dat het beginsel van de besparing in groei bij de voort-
gaande verarming en eindelijke vernietiging van deelen in aanmerking
kon komen, en ik denk nog, dat in de vroegere perioden van den achteruitgang
deze daardoor zeer moet zijn bevorderd. Als wij echter de ru-
dimentaire stijlen of meeldraden van vele planten beschouwen, dan
schijnt het ongeloofelijk, dat de verkleining en eindelijke verdwijning
van een nietig, alleen uit celweeisel bestaand wratje, van eenig voordeel
voor de soort zou kunnen zijn. De volgende hypothetische opmerkin-
gen zijn alleen gemaakt in de hoop, dat zij de aandacht der natuur-
onderzoekers op dit onderwerp zouden vestigen.
Uit de onderzoekingen van Quetelet over de lengte van den mensch
is het bekend, dat het getal individu’s, dat meer dan de gemiddelde
lengte bezit, bij een gegeven aantal het zelfde is als het getal van die,
welke kleiner zijn dan de middelmaat van het zelfde aantal, zoodat de
menschen met betrekking tot hun lengte symmetrisch om de middelmaat
HET ONTSTAAN DER SOORTEN 4 1