
gen. De hoofdoorzaak evenwel, waarom er tegenwoordig niet overal in
de natuur tusschenvormen worden aangetroffen, ligt in de werking der
natuurlijke teeltkeus, die telkens nieuwe rassen de plaatsen van hun
uitgestorven moederrassen doet innemen. Maar juist omdat die uit-
roeiing van vormen op zulk een ontzaglijk groote schaal heeft plaats
gehad, moet het getal der tusschenvormen, die in vorige tijden op aarde
zullen hebben bestaan, inderdaad onuitsprekelijk groot zijn geweest.
Waarom is elke geologische vorming, waarom is elke laag eener vor-
ming dan niet opgevuld met zulke tusschenvormen ? Waarlijk' de geo-
logie vertoont ons geenszins een onafgebroken aaneengeschakelden ke-
ten van bewerktuigde wezens, en dit is misschien de belangrijkste en
einstigste tegenwerping, die er ten opzichte van mijn leer kan worden
gemaakt. De verklaring hiervan ligt, naar ik geloof, in de overgroote
onvolledigheid der geologische geschiedenis.
In de eerste plaats moeten wij wel voor oogen houden welke soort
van tusschenvormen er voorheen, volgens mijn leer, moeten hebben
bestaan. Ik weet bij ondervinding hoe moeielijk het is, als ik twee soor-
ten van vormen beschouw, mij zelf te beletten van mij een vorm te
verbeelden, die onmiddellijk er tusschen in staat. Doch dit is een vol-
komen valsch oogpunt. Wij moeten zoeken naar zulke vormen, die
staan tusschen een soort en een algemeenen, maar onbekenden stam-
vader: en de stamvader zal gemeenlijk in eenige opzichten onderschei-
den zijn geweest van al zijn gewijzigde afstammelingen. Om een en-
kel voorbeeld van mijn bedoeling te geven: de pauwstaarl en de krop-
per zijn beide afkomstig van de klipduif (Columba livia): indien wij
alle tusschenrassen, die ooit hebben bestaan, bezaten, zouden wij twee
onafgebroken reeksen hebben tusschen beide en de klipduif: maar wij
zouden geen rassen hebben, die onmiddellijk tusschen den pauwstaart
en den kropper stonden; wij zouden geen ras hebben, hetwelk een
staart, die een weinig uitgespreid was, vereenigde met een krop, die
een weinig uitgezet was: een ras dus, hetwelk de kenmerken van beide
rassen bezat. Bovendien zijn die twee rassen zooveel gewijzigd, dat
indien wij geen geschiedkundig of middellijk bewijs van hun oorsprong
hadden, het niet mogelijk zou zijn te bepalen, door een bloote verge-
lijking van hun lichaamsinrichting met die der klipduif, of zij van die
soort afstamden, dan wel van een andere met hen verwante wilde soort,
zooals b.v. van de kleine houtduif (Columba oenas).
Zoo ook met natuurlijke soorten,: indien wij zeer verschillende vormen
beschouwen, bij voorbeeld het paard en den tapir, hebben wij geen
recht om te onderstellen, dat er ooit schakels hebben bestaan, onmiddellijk
tusschen beide in staande, maar wel tusschen elk dier beide
dieren en een onbekenden gemeenschappelijken stamvader. Die gemeen-
schappelijke stamvader zal in zijn geheele bewerktuiging in het alge-
meen op het paard en op den tapir hebben geleken, maar in sommige
punten aanmerkelijk van beide onderscheiden zijn geweest, zelfs misschien
meer dan zij thans van elkander verschillen. Daarom zullen
wij in al zulke gevallen niet in staat zijn om den oudervorm van
twee of meer soorten te herkennen, zelfs niet al vergeleken wij nauw-
keurig de inrichting van den stamvader met die van zijn gewijzigde afstammelingen
5 tenzij wij tevens een bijna volkomen keten van de tusschenvormen
bezaten.
Volgens mijn leer is het evenwel volkomen mogelijk, dat de eene levende
vorm afkomstig kan zijn van den andere, zooals bij voorbeeld
een paard van een tapir: en in dit geval moeten er onmiddellijkeschakels,
dat is tusschenvormen, hebben bestaan. Zulk een geval zou echter
medebrengen, dat de eene vorm gedurende een zeer lang tijdperk
onveranderd was gebleven, terwijl een deel zijner afstammelingen een
zeer groote som van veranderingen moest hebben ondergaan. De me-
dedinging nu tusschen bewerktuiging en bewerktuiging, tusschen ouder
en kind zal dit tot een hoogst zeldzaam geval maken; immers in alle
gevallen streven de nieuwe' en verbeterde vormen des levens om de
oude en onverbeterde te verdringen.
Volgens de leer der natuurlijke teeltkeus zijn alle levende soorten met
de oudersoorten van elk geslacht verbonden geweest door verschillen,
niet grooter dan die wij in den tegenwoordigen tijd zien tusschen de
natuurlijke en tamme rassen van de zelfde soort. Die oudersoorten,
welke thans in het algemeen zijn uitgestorven, waren op haar beurt
verbonden met nog oudere soorten, en zoo al verder terug, altijd heen-
trekkende naar den algemeenen stamvader van elke groote klasse. Zoo-
dat het getal van tusschen- en overgangsvormen tusschen alle levende
en uitgestorven soorten onbegrijpelijk groot moet zijn geweest. Als
mijn leer waar is, hebben zij echter zeker op deze aarde geleefd.