
zwerm sprinkhanen, zooals die, welke Madeira bezocht, gemakkelijk het
middel zijn om verscheidene soorten van planten op een eiland te
brengen, dat ver van het vasteland verwijderd ligt.
Ofschoon de bek en de pooten der vogels gewoonlijk zuiver en
schoon, dat is niet bemorst zijn, kan ik echter bewijzen, dat er som-
tijds aarde aan kleeft. Ik verzamelde eens 1.4 gram droog klei van
den poot van een patrijs, en in dat klei was een steentje zoo groot
als een wik. Nog een beter voorbeeld: Een vriend zond mij een poot
van een snip, met een weinig droge aarde of modder er aan, wegende
sleehts ruim 0.6 gram, en bevattende een zaadje van een bies (Juncus bu-
fonius), t welk ontkiemde en bloeide. De heer Swaysland van Brighton
deelt mij mede, dat hij dikwijls kwikstaarten (Motadlla), grasmusschen en
tapuiten (Saxicolae) had gesehoten, als zij pas in Engeland op den
trek aankwamen, voordat zij nog op den bodem hadden gerust, en
niet zelden heeft hij waargenomen, dat zij kleine hoeveelheden modder
aan de pooten vertoonden. Vele voorbeelden zijn er te geven van
het feit, dat aarde overal vele zaden beVat. Prof. Newton zond mij
den poot van een soort van patrijs (Gaccabis rufa), die gekwetst was
•en niet kon vliegen, met een bal van droge aarde er aan kle-
wende, die, na er te zijn afgenomen, 184 gram bleek te wegen.
Die aardklomp werd drie jaren lang bewaard en toen hij daarna ver-
hroken, bevochtigd en onder een broeiklok was gelegd, ontsproten
er niet minder dan 82 planten uit. Deze planten bestonden uit 12
•eenzaadlobbigen, waaronder de gewone haver en ten minste eene soort
wan gras, en uit 70 tweezaadlobbigen, die naar de jonge bladen of
zaadlobben te oordeelen, tot ten minste drie verschillende soorten be-
hoorden. Als wij zulke dingen weten, kunnen wij niet twijfelen ofvele
Togels, die jaarlijks door windvlagen over groote oppervlakten zee worden
gewaaid en die jaarlijks op den trek over zeeen moeten vliegen,
nu en dan zaden overbrengen met den modder, die aan hun pooten of
bekken vastgekleefd zit. Denk eens aan de millioenen kwartels, die
jaarlijks over de Middellandsche zee trekken, en zou er wel eenige
twijfel aan zijn of de aarde, die aan hun pooten kleeft, bevat eenige
kleine zaadkorreltjes ? Wij komen in het vervolg op dit onderwerp
ierug.
Daar het bekend is, dat drijvende ijsbergen somtijds zijn beladen
met aarde en steenen; dat zij zelfs zijn gezien met heesters, beenderen
.en het nest van een landvogel, kan men niet betwijfelen, dat zij, gelijk
Lyell reeds heeft aangenomen, zaadkorrels in de noordelijke en zuide-
lijke poolstreken van de eene plaats naar de andere, en gedurende den
ijstijd van het eene gedeelte der nu gematigde luchtstreek naar het
andere zullen hebben gebracht. Ik vermoed, dat de Azoren gedurende
den ijstijd vele zaden, door het ijs aangebracht, zullen hebben ontvan-,
gen. Ik vermoed zulks vöoreerst ten gevolge van het groote getal
soorten van planten, welke op die eilanden groeien, en tevens aan
Europa gemeen zijn, meer dan op andere eilanden, welke dichter bij
het vasteland liggen: en ten tweede — zooals H. G. Watson heeft
opgemerkt — wegens het min of meer noordsche karakter der flora in
verhouding tot de breedteligging. Op mijn verzoek schreef Sir Charles
Lyell aan Hartung om te vragen, of hij zwerfblokken op die eilanden
had gevonden; hij antwoordde, dat hij groote brokken van graniet en
andere gesteenten, die niet in den archipel te huis behooren, had gevonden.
Daaruit mögen wij gerust afleiden, dat voorheen drijvende
ijsbergen hun steenlading op de kusten dezer eilanden hebben ont-
scheept, en het is ten minste mogelijk, dat zij tevens de zaden van
noordsche planten hebben aangebracht.
Indien dus de verschillende bovengemelde middelen van vervoer, en
tevens vele andere nog onbekende middelen gedurende eeuwen en dui-
zenden van jaren, jaar in jaar uit in werking zijn geweest — waaraan
niet valt te twijfelen — dan zou het wel zonderling zijn, als er
niet vele planten op zulke wijze waren vervoerd. Zulke middelen
van vervoer worden somtijds toevallige geheeten, maar ten onrechte :
de stroomen der zee zijn geenszins toevallig evenmin als de passaat-
winden zulks zijn. Wij moeten evenwel tevens opmerken, dat er nauwe-
lijks 'een van die middelen van vervoer is, waardoor zaad zeer ver kan
worden vervoerd; want het zaad blijft niet levend als het langen tijd
aan de werking van het zeewater is blootgesteld, en ook niet als het
lang in den krop of in de darmen van vogels blijft. Desniettemin zijn
die middelen voldoende om zaad over te brengen van eiland tot eiland
of van een vasteland naar een eiland, over zeearmen van ruim honderd
mijlen breedte, maar niet van de Oude Wereld naar de Nieuwe of om-
gekeerd. De flora’s van die ver van elkander gelegen vastelanden
zullen door zulke middelen niet vermengd geräken, maar even verschil-
lend blijven als wij nu zien, dat zij zijn. De stroomen des oceaans
zullen nooit levende zaden van Noord-Amerika naar Europa voeren,
ofschoon zij soms op de westelijke kusten van Groot-Brittanje en Noor-
HEI ONTSTAAN DER SOORTEN 3 4