
En hoe voldoende kunnen wij naar de leer der natuurlijke teeltkeus
op al die vragen antwoorden! Wij behoeven hier niet na te speuren,
hoe het lichaam van vele dieren eerst in een reeks Segmenten of in
een rechter- of linkerzijde met aan elkander beantwöordende Organen
werd verdeeld; want dergelijke vragen liggen bijna buiten de grens
van ons onderzoek. Waarschijnlijk zijn echter eenige zieh reeksgewijs
herhalende Organen het resultaat van een cellenvermeerdering door dee-
ling, welke de getalsvermeerdering der zieh uit zulke cellen vormende
örganen ten gevolge heeft. Het moet voor ons doel voldoende zijn,
steeds voor oogen te houden, dat een onbegrensde herhaling van het
zelfde deel of werktuig, gelijk Owen heeft opgemerkt, het algemeene
kenmerk van alle läge of weinig gewijzigde vormen is. Derhalve mögen
wij gelooven, dat de onbekende stamvader der gewervelde dieren
vele wervels bezat; de onbekende stamvader der gelede dieren vele
geledingen, de onbekende stamvader der zichtbaar bloeiende planten
vele spiralen van bladeren. Wij hebben in een vorig hoofdstuk gezien,
dat zulke deelen, die zieh dikwijls herhalen, zeer vatbaar zijn om niet
slechts in getal, maar ook in vorm te varieeren. Bij gevolg zullen
zulke deelen, daar zij reeds in aanmerkelijk aantal voorhanden en zeer
veranderlijk (variabel) zijn, natuurlijk een materiaal vormen, dat ge-
schikt is om aan de meest verschillende doeleinden te worden aange-
past; en toch zullen zij over het algemeen ten gevolge van de kracht
der erfelijkheid duidelijke trekken van hun oorspronkelijke^of fundamen-
teele gelijkheid bewaren. Zij zullen die trekken des te meer bewaren,
daar de variaties, welke den grondslag leveren voor de latere wijziging
door de natuurlijke teeltkeus, van den beginne af een neiging tot onderlinge
gelijkenis zullen hebben, daar de deelen op een vroegeren trap van
groei gelijk en aan omtrent de zelfde levensvoorwaarden waren onder-
worpen. Dergelijke deelen zullen, hetzij zij meer of minder zijn ge-
wijzigd, reeksen van homologe organen vormen, als hun gemeenschap-
pelijke oorprong niet volkomen onzichtbaar is geworden.
In de groote klasse der weekdieren kan men wel homologieen tus-
schen Organen van verschillende soorten, maar slechts weinige reeksen
van homologe deelen van een en ’t zelfde individu aanwijzen, van welk
laatste echter de achter elkander gelegen stukken, waaruit de schelp
van het geslacht Chiton bestaat, een voorbeeld opleveren. Ook kunnen
wij nagaan, dat het zoo moet zijn, want bij de weekdieren, zelfs bij
de laagste leden der klasse, vinden wij bij lange na zulk een onbegrensde
herhaling van het eene of andere deel niet, als wij in de
andere groote klassen van het dieren- en plantenrijk aantreffen.
Doch de morphologie is een veel ingewikkelder onderwerp dan het
oppervlakkig schijnt, zooals onlangs door E. Ray Lankester in een
merkwaardige verhandeling is bewezen. Hij heeft namelijk een belangrijk
onderscheid aangetoond tusschen zekere klassen van gevallen, die allen
door de andere natuuronderzoekers gelijkelijk als homologieen zijn be-
schouwd. Hij stelt voor om de inrichtingen, die bij verschillende dieren
op elkander gelijken, en zijn te danken aan hun afstamming van een
gemeenschappelijken voorvader met opvolgende wijziging, den naam
te geven van homogeen, en de gelijkheden, die niet zöö kunnen worden
verklaard, homoplastisch te noemen. Bij voorbeeld: hij gelooft, dat de
harten van vogels en zoogdieren in ’t algemeen genomen homogeen
zijn, dat is afkomstig van een gemeenschappelijken voorvader, maar
dat de vier holten van het hart in die twee klassen homoplastisch zijn,
dat is zieh onafhankelijk hebben ontwikkeld. Ook spreekt Lankester
over de groote gelijkheid van de deelen aan de rechter- en aan de
linkerzijde van het lichaam, en van opvolgende Segmenten van het
„zelfde individueele dier, en hierin, zien wij deelen, die gemeenlijk homo-
loog worden genoemd, en geen betrekking vertoonen met de afkomst
van verschillende soorten van een gemeenschappelijken voorvader.
Homoplastische inrichtingen zijn de zelfde als die, welke ik, hoewel
op zeer onvolkomen wijze, analoge wijzigingen of gelijkheden heb genoemd.
Hun vorming kan gedeeltelijk worden toegeschreven aan het
feit, dat verschillende Organismen of verschillende deelen van het zelfde
Organismus op een analoge wijze hebben gevarieerd, en gedeeltelijk
ook aan gelijke wijzigingen, die bewaard zijn gebleven voor het zelfde
algemeene doel of verrichting, waarvan men vele voorbeelden zou kunnen
aanvoeren.
Vele natuuronderzoekers spreken dikwijls over den schedel als uit
gemetamorphoseerde wervels bestaande; over de kaken der krabben als
gemetamorphoseerde pooten; over de meeldraden en Stempels der
bloemen als gemetamorphoseerde bladeren. Volgens Prof. Huxley zou
het in deze gevallen veel juister zijn te spreken van schedel en wervels
beide, van kaken en pooten beide, van meeldraden en bladeren
beide, als dingen, die waren Jgemetamorphoseerd, niet het eene uit
net andere, maar uit een algemeen element. Doch de meeste natuuronderzoekers
gebruiken de bovenvermelde spreekwijze slechts in een