
Aan den anderen kant is er, als wij elke soort beschenken als een by-
zondere handeling der natuur, geen de minste red.en om te denken,
waarom er meer veranderingen zouden voorvallen in een groep van vele,
dan in een van weinige soorten.
Om te zien of deze redeneering goed was, heb ik de planten van
twaalf landstreken, en de schildvleugelige insekten (Coleoptern) van twee
gewesten tot twee bijna even groote massa’s gerangschikt; de soorten
der grootere geslachten aan de eene en die der kleinere geslachten aan
de andere zijde, en het bleek steeds, dat de soorten van de grootere
geslachten meer rassen bezaten dan die van de kleinere ges achten
Bovendien, de soorten van een groot geslacht vertoonen zeker een
grooter gemiddeld getal rassen dan de soorten van een klein geslacht.
Beide uitkomsten blijven de zelfden, al wordt er een andere verdeelmg
gemaakt en al worden de kleinste geslachten — van slechts een tot
vier soorten — volkomen van de lijsten uitgesloten. Deze feiten zijn
van een zeer groote beteekenis voor de bewering, dat soorten mets anders
zijn dan wel onderscheidene en blijvende rassen, want waar vele
soorten van het zelfde geslacht zijn ontstaan, of waar, als wij die mt-
drukking hier mögen bezigen, de fabriek van soorten m werkmg is ge-
weest zullen wij in het algemeen die fabriek nog steeds m werkmg
vinden, vooral als wij eenige reden hebben om te gelooven, dat het
fabriceeren van nieuwe soorten zeer langzaam gaat. En dit is voorzeker
het geval als de rassen worden gehouden voor wordende soorten; want
mijn lijsten bewijzen, dat het de regel is, dat, waar vele soorten van
een geslacht zijn gevormd, de soorten van dat geslacht steeds eengeta
van rassen, dat is van wordende soorten, vertoonen boven het gemiddelde
getal. Niet alle groote geslachten echter veränderen sterk en vergrooten
dus het getal hunner soorten; en niet alle kleine geslachten veränderen
niet en nemen niet toe in grootte; zoo iets zou, indien het waar was,
zeer veel tegen mijn leer bewijzen. Doch het is niet waar, want e
geologie leert ons ten duidelijkste, dat kleine geslachten m den loop er
tiiden zeer veel zijn toegenomen, en dat groote geslachten zijn verdwenen.
Alles wat wij wilden beweren, bestaat hierin, dat, waar vele soorten van
een geslacht zijn ontstaan, daar ook tegenwoordig nog vele worden
. gevormd: wat te bewijzen is.
VELE SOORTEN DER GROOTERE GESLACHTEN GELIJKEN DAARIN OP
VERSCHEIDENHEDEN, DAT ZIJ ZEER NAUW, MAAR IN ONGE-
LIJKE MATE MET ELKANDER VERWANT EN OVER
EEN BEPERKT GEBIED VERSPREID ZIJN.
Er bestaan nog eenige andere betrekkingen tusschen de soorten van
groote geslachten en hare rassen, welke onze opmerkzaamheid verdienen.
Wij hebben gezien, dat er geen onfeilbare maatstaf is om soorten
en rassen van elkander te onderscheiden, en in die gevallen, waarin
de overgangen tusschen twijfelachtige vormen niet zijn gevonden, moe-
ten de natuuronderzoekers, naar de mate van het verschil tusschen
beide vormen, beslissen en oordeelen of beiden tot de waarde van
soort zullen worden verheven. De hoegrootheid van het verschil is
derhalve een zeer belangrijke maatstaf of twee vormen den naam van
soorten of rassen zullen voeren. Nu heeft Fries bij de planten en
Westwood bij de insekten opgemerkt, dat in groote geslachten het verschil
tusschen de soorten somtijds uiterst gering is. Ik heb dit door
cijfers trachten te bewijzen, en voor zoover mijn uitkomsten goed zijn,
bevestigen zij dat. Ook heb ik eenige verständige en bedrevene waar-
nemers geraadpleegd, en zij hebben die bewering toegestemd. De soorten
van de grootere geslachten gelijken dus op rassen, meer dan
die van kleinere geslachten zulks doen. En ook van een anderen kant
beschouwd, kan men zeggen, dat in de grootere geslachten, waarin een
grooter getal rassen dan in het middengetal zijn, vele soorten op rassen
gelijken, want zij verschillen minder dan gewoonlijk van elkander.
Bovendien, de soorten van de groote geslachten zijn met elkander
verwant op de zelfde wijze als de rassen van een soort met elkander
verwant zijn. Er is geen enkel natuuronderzoeker, die zal beweren, dat
alle soorten van een geslacht evenveel van elkander verschillen; neen,
zij kunnen gemeenlijk in onder-geslachten of afdeetingen of kleine groe-
pen worden verdeeld. Fries heeft terecht opgemerkt, dat kleine groe-
pen van soorten gelijk satellieten rondom zekere andere soorten zijn
gerangschikt. En wat zijn rassen anders dan groepen van vormen, on-
gelijk aan elkander verwant en gerangschikt rondom zekere andere vor-
inen, dat is rondom hun moedersoorten ? Zekerlijk, er is een zeer be-
langrijk punt van verschil tusschen rassen en soorten, namelijk dat de
som van het verschil tusschen de rassen, als men hen vergelijkt met
elkander of met de moedersoorten, veel kleiner is dan die tusschen de
soorten van het zelfde geslacht. Doch als wij de »uiteenspreiding der